Het lichten der zee.
Dit natuurverschijnsel wordt aan onze kusten slechts zelden waargenomen; alleen na warme zomerdagen komt het enkele malen voor, dat de zee als met een fosforesceerenden sluier is bedekt, of liever, het voorkomen heeft alsof het water in gesmolten metaal veranderd was. Het wordt toegeschreven aan verschillende kleine, dikwijls microscopische zeedieren, tot de ascidiën, en alcyonariën behoorende, die in verbazende hoeveelheid het water bevolken. In de keerkringszeeën is dit verschijnsel somtijds zoo sterk, dat op een afstand van vier of vijf voet het licht nog sterk genoeg is om gemakkelijk een courant te lezen, en de zeevarenden weten daarvan soms verhalen te doen, die bijna aan het ongelooflijke grenzen. Zoo werd voor eenigen tijd in de Indische Zee ten noorden van het eiland Socotora een lichten der zee waargenomen, waarvan de beschrijving in het maandschrift Gaea wordt medegedeeld en welke wij hier in het kort laten volgen.
's Avonds om tien uur werd een opvallend lichte tint aan den oostelijken hemel opgemerkt, die steeds in sterkte toenam en welke men aan den glans der sterren en van den melkweg toeschreef. Er woei een frissche wind uit het zuiden, toen plotseling om 2 uur 30 minuten het schip zich in een zee van vuur bevond, die er als gesmolten metaal uitzag, terwijl het anders vurige schuim zich nu als kolenstof op een sneeuwlaag voordeed. De eerste gedachte was, dat men op een koraalbank was geraakt, en door snel af te wenden, zocht men daarvan vrij te raken voordat het te laat was. Maar overal hetzelfde. Als een onafzienbare sneeuwlaag bij het licht der volle maan, zag het element er uit, waardoor het schip met verschrikkelijke snelheid zijn koers vervolgde, een pikzwarte streep schuim achter zich latend. Daarbij, de geheele oostelijke hemel verlicht als bij een hevigen brand, de westelijke echter geheel zwart. Met het aanbreken van den dag werd het verschijnsel nog schrikwekkender. Lichte wolken, wonderlijk gekleurd, werden door den wind voortgejaagd en vormden met de hooggaande zee een wilden chaos, waarin men geen lucht en water van elkaar kon onderscheiden. Alles ontwaakte als uit een benauwden droom, toen de zon eindelijk haar eerste stralen uitschoot, en er zich niets anders vertoonde dan een sterk bewogen zee.’
Maar niet alleen de oppervlakte ter zee kan door hare bewoners worden verlicht, ook in de grootste diepten heerscht er geen volkomen duisternis, niettegenstaande de zonnestralen niet tot zoo ver kunnen doordringen. Het licht wordt daar behalve door eenige kleine zeedieren, ook voortgebracht door grootere. Eenige visschen der warme gewesten hebben een sterk lichtgevend vermogen. Zoo bezit de Ichthyococcus ornatus aan weerszijden van het lichaam verscheidene rijen fosforesceerende puntjes, die een blauwachtig licht verspreiden.
Doch de meest opmerkenswaardige en grootste forforesceerende visch in eeu soort van haai, de Squalis fulgens, die in de zeeën van Australië voortkomt, en waarvan de ontdekker, dr. Bennet, ongeveer het volgende zegt: ‘Wanneer men een groot exemplaar vangt en in een donker vertrek brengt, dan ziet men dat het geheele onderste deel van het lichaam een levendigen, groenachtig schitterenden glans verspreidt, waardoor het geheele dier een spookachtig en schrikwekkend aanzien krijgt. De lichtsterkte is standvastig en vermindert niet, voordat het dier gestorven is.’ Naar zijn meening zou het dier zijn lichtkracht verschuldigd zijn aan eene vochtige afscheiding der huid.
De kleine vinnen van dezen haai schijnen er op te wijzen dat hij niet tot de beste zwemmers behoort, maar daar hij zeer vraatzuchtig is en gewoonlijk 's nachts op roof uitgaat, helpt zijn lichtend vermogen hem in dubbelen zin om in zijn onderhoud te voorzien. Want behalve dat hij daardoor zijn prooi kan waarnemen, worden de visschen door het licht aangetrokken en gemakkelijk vermeesterd. Zooals men weet, trekken verscheidene volken partij van de gewoonte der visschen om naar het licht toe te zwemmen door, wanneer zij ter vischvangst gaan, voor op hun schuit een licht te ontsteken en zoo de visschen tot zich te lokken.