In de herberg.
Wat is het koffiehuisen herbergleven in een paar eeuwen tijds veel veranderd! Men vergelijke slechts de schilderingen, dje men in de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuw maakte van de toenmalige herbergen, en men zie wat deze nu in onze dagen geworden zijn. Toen waren hetmeestal donkere en niet heel aantrekkelijke kamers, die tot haar doeleinde gebruikt werden gelijk zij waren; nu zijn het wezenlijke tooverzalen geworden, die eene pracht ten toon spreiden, waarvan zich onze goede voorvaders geen denkbeeld zouden kunnen maken.
Als onze grootvaders, en die zijn toch maar uit het midden der voorgaande eeuw, eens terug kwamen en het hun in het hoofd speelde om nog eens, uit verveling, naar de herberg te gaan, zoo als zij dit in hun leven deden, zouden zij verwonderd staan indien zij voor de afspanning de roodbonte os, of de groene otifant stil bleven, waar zij vroeger een pot of pint bier dronken.
In plaats van een zwart gegeveld huis met lage deur en kleine vensters, door ijzeren staven gebarrikadeerd, zouden zij nu een groot huis, met hooge spiegelruiten zien oprijzen en in eene taal, die zij niet verstaan, op den gevel den naam lezen van den drankwinkel.
Deze heet niet meer ‘herberg’ neen! men zegt. Café ofschoon er niet meer koflie geschonken wordt, dan er nu uit onze pen druppelt; ook heet men dien winkel wel eens taverne, niet omdat onze over-over-oudjes taveerne zegden; maar omdat deze of gene naäper dit woord uit den Vreemde heeft meêgebracht. Ook zou grootvader er wel eens kelder te lezen krijgen, ofschoon men de zaal veeleer zolder zou moeten noemen, zoo hoog is zij gelegen; maar dat woord is ons ook overgewaaid uit het land der moffen - en wij, Vlamingen, wij zijn zoo dwaas dat wij alles gretig van de vreemden aannemen, al is het nog zoo zot, en vergeten dat het ons, in onze eigene taal, aan geen benamingen ontbreekt.
Maar wat zou onze achtbare grootvader, met staartpruik. en driekantig hoedje, met breeden tierentijnen frak aan en knoppen als patakons zoo groot, verstomd staan als hij binnen trad. Hoe! die groote zaal met spiegels en nog spiegels, met schilderingen op plafond en muren, met groote blinkende luchters, zou eene herberg zijn? Wel! in zijnen tijd was een prins zóó niet gelogeerd; en als groolvader bij avond de London-taverne, de Café Mille Colonnes, de Germania-bal, of wat dan ook, bezocht, zou hij achteruit deinzen, verblind door het licht, vol eerbied voor de hairbossen der majestueuze kellners en garcons, en zich afvragen of hij, eenvoudige burger, aan die schoone heeren wel een glas bruin bier zou durven bestellen!