tot een zeer ernstig en gevaarlijk crimineel proces tegen u opleveren..... Uw leven staat daarbij op het spel!’
Onwillekeurig sidderde Martin Simon. Michelot bemerkte deze beweging van schrik zeer goed en achtte het oogenblik gekomen, waarop hij den grooten slag kon wagen.
‘Hoor eens, mijnheer Simon,’ zegde hij met groote radheid van tong, ‘laten wij onbewimpeld met elkander spreken. Gij kunt elk oogenblik, en wanneer ik het wil, ten gevolge van een zware beschuldiging gevangen genomen worden; en gesteld ook, dat gij er wezenlijk in gelukt uw leven te redden, zal het u toch nooit gelukken uw naam van dien smet te zuiveren. Overigens zou ook de inmenging der justicie het gevolg hebben, dat de aard van het geheim aan het licht kwam, hetwelk Raboisson ontdekt had; en er moet u derhalve veel aan gelegen zijn, de opmerkzaamheid niet op dit punt te zien vestigen. Het betreft toch een ongehoorden schat, een goudmijn, welken men u terstond in naam des konings zou ontnemen. Gij hebt er derhalve het grootste belang bij de zaak te smoren en - wij kunnen dit ook. Ik heb u belogen, toen ik u zeide, dat de origineele papieren, welke u aanklagen en tegen u getuigen, te Lyon waren; zij zijn hier en ik kan ze u terstond overhandigen, zoodra wij het met elkander eens geworden zijn.’
Martin Simon staarde een wijl met een verstoord gelaat peinzend voor zich.
‘De schandelijke toeleg begint mij klaar te worden,’ sprak hij ten laatste, ‘en ik wensch er den heer Michelot geluk mee, de groote woorden plicht en geweten overboord geworpen te hebben; ik houd er van, wanneer ik met den duivel spreek, dat hij mij zijn klauwen en zijn staart laat zien Welnu, laat hooren! Welken prijs eischt gij voor deze papieren en uwe rechtschapenheid?’
Een zegevierende lach speelde om de kleurlooze lippen van den procureur.
‘Uwe woorden zijn hard, mijnheer Simon,’ antwoordde hij grinnikend; ‘maar ik ben gewoon aan woorden weinig of geen waarde te hechten; ik houd mij slechts aan de daadzaken. Hoor mij derhalve aan.’
Michelot scheen er behagen in te scheppen, de marteling van zijn slachtoffer te verlengen.
Hij nam langzaam een snuifje en zegde eindelijk met zijne tergende koelbloedigheid:
‘Ik wenschte, beste vriend, onze wederzijdsche belangen met elkander te vereenigen, en hoe slecht ook de meening moge zijn, die gij van mij koesteren moogt, ben ik er toch ver van verwijderd. u overdreven eischen te stellen. Er zijn offers, die gij slechts met den grootsten tegenzin zoudt kunnen brengen: - ik heb hier derhalve den middelweg ingeslagen en een offer gezocht wat gij gereedelijk brengen kunt. Om het kort te maken, moet ik u zeggen, dat ik vrijgezel en dezen staat van harte moede ben. Het hing nu slechts van mij af in Lyon een schoon en rijk meisje te vinden, dat er trotsch op zou geweest zijn mevrouw Michelot te worden; want ik ben nog groen genoeg, bezit een aardig vermogen en sta goed aangeschreven in de plaats mijner inwoning. Een bedaard, gevoelvol man, die de jaren der hartstochten achter zich heeft, is ongetwijfeld voor zekere jonge meisjes een meer gepast echtgenoot, dan een dier verkwistende windbuilen, die men bij iederen stap in het leven ontmoet en een schoonzoon van deze soort zou zeer wenschelijk voor u zijn, mijnheer Simon!’
‘Zou ik daaruit moeten besluiten, mijnheer, dat gij tot prijs van uw stilzwijgen de hand mijner dochter verlangt?’
‘Tot prijs van uw vermogen, uwe eer, uw leven!.... Vergeet toch niet dat ik u geheel in mijne handen heb. Ik behoef slechts een woord te spreken en gij wordt gevangen genomen en tot een onteerenden dood veroordeeld..... Uwe dochter zelve zal het schenken van hare hand niet voor te groot houden, tot belooning voor het geluk, u uit zulk een dreigend gevaar te redden.’
‘Is dat alles?’ vraagde de koning van den Pelvoux met gesmoorde stem.
‘Ongeveer ja... Slechts dit wil ik nog opmerken, dat wij ons over het kapittel van den bruidschat gemakkelijk zullen verstaan. Ik ken u als een te goed vader, om er aan te twijfelen, dat gij uwe dochter niet een aanzienlijk vermogen zult meegeven, dewijl gij reeds zoo ongewoon grootmoedig met een verren bloedverwant - den ridder de Peyras - gehandeld hebt... Daar gij echter wellicht bezwaarlijk van het bezit uwer goudmijn afstand zoudt doen, zouden wij hare opbrengst broederlijk deelen, en ik ware slechts uw deelgenoot..... In vereeniging met elkander zouden wij winstgevende zaken maken; gij zoudt eens zien, hoe ik er mij op versta eene zaak te drijven! Welnu, wat zegt gij daarop? Ik denk dat gij tot den door mij voorgeslagen prijs zeer goedkoop uit den gevaarlijken strik loskomt, waarin gij op dit oogenblik gevangen zit!’
De procureur verschrikte over de uitdrukking van verontwaardiging en woede, welke zich op de trekken van zijnen toehoorder teekende. Martin Simons oogen rolden in hunne kassen en zijne vuisten balden zich krampachtig. Plotseling wierp hij zich op Michelot, vatte hem bij de keel en schudde hem als een riet, terwijl hij hem met een donderende stem toeriep:
‘U mijne dochter, ellendeling? Mijne schoone, mijne fiere, mijne edelaardige Margaretha aan een ouden schurk, een schraapzuchtigen vervalscher, een nietswaardigen rechtsverdraaier? En gij denkt dat ik, zelfs om mijn leven vrij te koopen, er ooit in toestemmen zou, mijn geliefd kind op te offeren? Aha! gij wildet mij dreigen, mij vrees aanjagen!... Maar ik vermorzel u - ziet gij - en wreek met een enkelen slag al de ongelukkigen, welke gij in den loop van uw schandelijk leven ten gronde gericht hebt!’
‘Help, help!’ gilde de procureur, wild om zich heen slaande. ‘Wilt gij mij dan vermoorden, gelijk gij Raboisson vermoord hebt?... Help, help!... Denkt gij dat dit de goede manier is, om mij vriendschappelijk te stemmen?’
‘Wat is mij daaraan gelegen!’ antwoordde Martin Simon en schudde hem nogmaals hevig.
Op den trap liet zich een gestommel van voetstappen hooren.
‘Laat mij los... ik stik... ik sterf... Help, help! Daar Komen menschen; nu zal ik de misdaad, die gij begaan hebt, met luider stem uitschreeuwen!’
‘Doe zulks!’ riep de krachtige bergbewoner, den spartelenden procureur naar de deur slepende; ‘ik zal u daarbii behulpzaam zijn!’
De deur werd geopend en verscheidene dorpelingen, die gekomen waren om de trouwing bij te wonen, verschenen in de kamer.
Onder hen bevond zich de eerwaardige grijsaard, wien Margaretha den naam vanoom gegeven had en die inderdaad de broeder van haar overleden moeder was.
‘Zwager,’ sprak hij, terwijl hij den procureur uit de handen van den baljuw trachtte te bevrijden, ‘wat gebeurt hier toch? Wat heeft u deze man gedaan, om hem zoo te mishandelen?’
‘Wat hij mij gedaan heeft?’ riep Martin Simon, terwijl hij Michelot uit alle macht van zich slingerde, zoodat deze in den tegenovergestelden hoek der kamer terecht kwam., hij beschuldigt mij van een moord... van een laflhartigen, schandelijken moord!’
Verbaasde blikken richtten zich van alle kanten op den procureur.
‘Ik geef toe,’ antwoordde de grijsaard, ‘dat in zulk een geval toorn en verontwaardiging gerechtigd zijn; maar het mag niet tot gewelddadigheden komen Wees bedaard, zwager, en gij, mijnheer de man der wet, verwijder u onmiddellijk!’
‘Ja, ja,’ bevestigde de baljuw, ‘laat hem loopen! Hij mag mij hij het parlement in Grenoble als den moordenaar van Raboisson aangeven! Ik vrees hem niet. Hij mag de gansche justicie hier halen, opdat zij mij in de gevangenis late slepen - ik ben bereid.’
Michelot bleef roerloos en als versteend staan. Alle aanwezigen zagen Martin Simon ten hoogste verbaasd aan.
‘Het verwondert u,’ begon deze met een bitteren lach, ‘dat uw baljuw, uw hoofd, uw aller vriend, zich tegenover zulk een aanklacht van moord zal behoeven te verantwoorden? En toch is het zoo! Die volleerde schurk daar beweert bewijzen van mijn voorgewende misdaad te bezitten, en deze bewijzen zou hij mij overhandigd hebben, indien ik laag genoeg geweest ware, hem de hand mijner dochter Margaretha tegelijk met mijn vermogen als bruidschat te schenken! Maar hij bekomt niets van mij, al zou ik ook als slachtoffer van zijne helsche kunstgrepen vallen!’
Men denke aan de achting, de genegenheid, de vereering, welke de bewoners van Bout-du-Monde voor Martin Simon en zijne familie koesterden en men zal de verontwaardiging begrijpelijk vinden, welke deze mededeeling verwekte.
De grijze Johan zelf kon die niet onderdrukken.
‘Wanneer dit zoo is,’ sprak hij, den procureur strak aanziende, ‘dan is deze man niets dan een slang, die men onder de voeten vertreden moet.’
‘Slaat hem dood! Laten wij hem in de Guisanne smijten!’ riepen de jonge lieden.
‘Beste vrienden,’ stotterde Michelot, sidderende van angst, ‘men zal u voor alle mij aangedane mishandelingen tot verantwoording weten te dwingen..... Degenen, die reeds de hand aan mij geslagen heeft, zal dit zwaar moeten boeten.’
‘Aha! gij wilt onzen baljuw, onzen weldoener, onzen goeden meester aangeven?’ riep een der aanwezegen, op Michelot toespringende. ‘Neem dan den kortsten weg..... Voort met hem, door het venster!’
‘Help, help!’ gilde de beangstigde man, toen hij de gespierde vuisten gewaar werd, die bereid waren hem uit het venster te werpen.
‘Mijne vrienden, ik verbied u.....’
‘Help, help!’ krijschte Michelot. Op dit oogenblik trad Margaretha met den ridder de Peyras en de jonkvrouw de Blanchefort binnen. Hunne verschijning bracht terstond in de verwarring een stilstand te weeg.
Toen Martin Simon zijne dochter zag, ging hij op haar toe.
‘Lief kind,’ sprak hij met ontroerde stem, ‘verwijder u, stoor er ons niet in, een booswicht, die mij van een misdaad beschuldigde, zoo te behandelen als hij het verdient.’
De ernstige trekken van Margaretha drukten noch verrassing, noch vrees uit.
‘Vader,’ zeide zij bedaard, ‘wanneer deze beschuldiging valsch is, moet gij dan handelen, alsof zij waar was?’
‘Wanneer zij valsch is?’ herhaalde Martin Simon, een stap teruggaande, ‘neemt mijne dochter zoo koel de tijding op van den vreeselijken laster, waarvan ik het slachtoffer ben?’
‘Gij hebt mijne bedoeling niet begrepen, vader. Ik geloof niet meer..... ik zal nooit gelooven, dat gij een slechte daad begaan kondet. Maar het is verstandiger eene lastering te weerleggen dan den lasteraar te mishandelen.’
‘Gij hebt gelijk!’ riep Michelot, weer moed vattende, ‘en in het onderhavige geval is het gemakkelijker de feiten te loochenen dan ze te weerleggen..... Lees hier, lees zelve, mejuffrouw,’ging hij voort, terwljl hij de papieren opraapte, die Martin Simon op den grond geworpen had, ‘oordeel zelve, of overal deze zoogenaamde lastering als onwaar beschouwd zou worden?’
Het jonge meisje nam met zenuwachtige haast de papieren aan, en ze vlug doorziende, bemerkte zij niet, dat de ridder de Peyras ze, over haren schouder ziende, insgelijks las.
‘Hier heerscht eene betreurenswaardige dwaling!’ liet nu de schuchtere Ernestine zich hooren; ‘en neem u wel in acht, mijnheer Michelot, mijn vader zal strenge rekenschap van u vorderen omtrent den aard en de wijze, waarop gij de vrienden behandelt, die mij in mijn ongeluk zoo grootmoedig tot zich namen..... Ik weet niet wat die papieren behelzen, maar geen mensch hier deelt uwe afschuwelijke verdenking. Wij allen kennen de rechtschapenheid, de grootheid van ziel en de onbaatzuchtigheid van Martin Simon. Welkebelangen konden zulk een man bewegen veertig jaren van de onberispelijkste braafheid te verloochenen of te bezoedelen?’
‘Heb dank, mijn dierbaar kind,’ morde de koning van den Pelvoux, met half verstikte stem, terwijl twee groote tranen langs zijne wangen gleden; ‘dat had mijne dochter in plaats van gij moeten doen!’
‘Joukvrouw,’ begon Michelot, met gehuichelde weemoedigheid op deze aanmerking van