Deze gelast Rosaura die beeltenis in haren naam te ontvangen en treedt op hare beurt af. Welnu, 't is juist Astolfo dien Rosaura zoekt, want 't is hij, die haar met zijne liefde heeft vervolgd en misleid.
Als Astolfo komt en Rosaura herkent, al draagt zij dan ook den naam van Astrea, roept de prins uit:
Geen vermomming meer, Rosaura!
Neen, het hart bedriegt niet licht,
Zij eischt, namens Estrella, de beeltenis, die Astolfo weigert te geven. Hij zendt haar liever 't origineel, zegt hij; doch Rosaura wil niet alleen omdat het haar bevolen is, maar voor zich zelf het portret uit 's prinsen handen halen. Er heeft dan ook een soort van worsteling plaats.
A. |
Maar hoe kunt ge, zoo ik 't weiger, 't overbrengen, |
R. |
(het portret grijpende) Is het dus? Los, verrader! |
A. |
(het vasthoudende) IJdel pogen! |
R. |
Maar bij God! men zal 't niet zien in de hand van andere vrouwen! |
A. |
Vreeslijk zijt gij! |
R. |
Gij zijt trouwloos! |
A. |
Stil, Rosaura! Gij zijt mijn! |
R. |
Hoe, ik de uwe? Logen, booswicht. |
Gedurende die worsteling treedt Estrella op, en met veel tegenwoordigheid van geest en verfijning van intrigue vindt Rosaura plotseling uit, dat op het oogenblik dat Astolfo haar het portret der jonkvrouw bracht, het hare haar uit de hand glipte en Astolfo het opnam, en nu weigerde het terug te geven. Met aarzeling voldoet hij aan Estrella's eisch het portret weêr te geven en Rosaura ijlt met den zoo lang betreurden schat, die in de handen van Astolfo hare eer en faam krenkte, weg.
Dan eischt Estrella de andere beeltenis, niet meer omdat zij er nog aan denkt hem hare hand te schenken, maar enkel wil zij het portret omdat zij hem dit heeft gevraagd; hij weigert echter, natuurlijk omdat hij er geen meer heeft, en zij zegt:
Een oned'le boersche ridder,
Thans kunt gij het vrij behouden,
Want ik wil niet dat ik ooit
Door 't te ontvangen mij herinner
Dat ik 't eens u heb verzocht.
Rosaura heeft alzoo de droombeelden van Astolfo, die liefde huichelde, met een enkelen slag doen verdwijnen.
Het tweede gedeelte van dit jornada brengt ons weer in de woeste landstreek van den aanvang van 't stuk. Sigismond ligt, als vroeger, in vellen gekleed en geketend op den grond. Alles keert dus weer tot de vroegere strengheid, en zelfs Claroen, die te veel klapt en te veel weet, wordt, in boeien geklonken, weggeleid op bevel van Clotaldo.
Vermomd komt Basilius in het kerkerhol en hoort Sigismond uit zijnen slaap komend, zeggen:
Hoe, koning? wee u tirannij!
De liefde van een volk verwerven,
Dat als verlosser mij begroet:
Clotaldo! sterve, zal - sterven!
Mijn vader knielen aan mijn voet
.....................................................
Wat dag van roem, die aan zal breken,
Als elk op 't wijde wereldrond
Mijn weèrgabozen moed verkondt!
Mijn wraak voltooid! Als aller oogen,
Mijn vader zien in 't stof gebogen,
Roep elk: leef koning Sigismond!
.................................................
Hij ontwaakt en Clotaldo herinnert hem dat hij lang geslapen heeft. Sinds hij met het oog de vlucht van den arend volgde en insliep, had Clotaldo op het ontwaken moeten wachten. Hii heeft dus gedroomd en die droom van vorstelijke pracht, vertelt Sigismond aan zijnen bewaker; hij bericht hem dat hij dezen heeft willen vermoorden, slechts één wezen vond genade in zijn oog: eene jonge vrouw
Wier beeld mij steeds is bijgebleven,
Wat ijdle droomen mij omzweven,
Dat, dat blijft waarheid, zoo 'k vertrouw.
De koning is bewogen en gaat heen. Sigismond zegt nog: 't was een droom. Leven is droomen - niets meer! Alles droomt hier; de koning droomt van heerschappij, tot dat zijn geleende heerschappij verdwijnt, tot dat de dood een einde aan zijne macht maakt. De rijkaard droomt van overvloed; de arme droomt van 't lijden, dat hij moet verduren.
En zoo ook droomde ik gistren mij
Van elk gevierd en aangebeden.
Wat dan is 't leven? Waanzin is 't,
Wat dan is 't leven? Zelfmisleiding.
Een schaduwbeeld, dat waarheid mist!
Een moeitevolle voorbereiding
Tot wreede ontgoocheling aan den zoom
Van de eeuwigheid, met nacht omgeven.
Nog eens, een droom is heel het leven,
En droomen zelf - zijn slechts een droom.
Met die prachtige woorden eindigt dit deel en treden wij de derde jornadas in, en wij bevinden ons in het binnenste des torens, waar sinjeur Claroen, in gezelschap van spinnen en ratten, den nacht heeft doorgebracht. Claroen's aandacht wordt opgewekt door trompetgeschal en stemmen van soldaten, die den toren bestormen, en als zij binnen gekomen zijn, houden zij Claroen voor des konings zoon. Hij ook dus gaat voor eenige oogenblikken koning spelen! Het hoezee klinkt alom en Claroen zou zich die eer laten welgevallen; maar de ware Sigismond verschijnt en de prinsennaam van den gracioso vliegt eensklaps naar de maan.
De aanvoerder zegt aan Sigismond dat de oude Basilius besloten heeft zijne kroon aan Astolfo te geven; doch dat het volk niemand erkennen wil dan zijn wettigen vorst. Een leger wachtte hem om den strijd aan te vangen.
Andermaal, wat eischt ge, o hemel?
Moet ik dan van grootheid droomen,
Die de tijd hier logenstraft?
Andennaal, door schaduwbeelden,
En fantomen wreed misleid,
Moet ik koninklijken luister
Pracht en majesteit aanschouwen,
Die de wind verstuiven doet?
.....................................................
'k Wil geen bloot gewaande grootheid;
'k Wil geen schijnbeeld hoe verleidlijk;
'k Wil geen schepping der verbeelding;
.....................................................
O, ik ken u reeds, ik ken u!
'k Weet er wacht geen ander lot,
Hem die in den slaap zich vleit.
Mij verblindt geen waanzin langer
Want ontgoocheld, weet ik reeds
Al te goed: een droom is 't leven.
Sigismond erkent dat hij andermaal droomt, en neemt de zending aan, die het volk hem oplegt en in dien droom wil hij het goede. Hij geeft aan Clotaldo de vrijheid en het leven; doch als deze zegt dat plicht en eer hem dwingen aan de zijde van den grijzen koning te staan, berst Sigismond een oogenblik in woede los. Eensklaps bezint hij zich en zegt:
Zelfbeheersching voegt mijn geest,
Daar 'k niet weet of 'k wakend ben.
Rijs, Clotaldo! Ik bevrijd u,
Ik waardeer dien moed en trouw
Ga dan, ja en dien den koning;
Ja - op 't slagveld zien we ons weer?
Sigismond ijlt te wapen en zegt:
Ha, fortuin, wij gaan ten troon!
Slaap ik - doe mij niet ontwaken;
Waak ik - hoed mij voor de sluimring.
Maar, of 't waarheid is of droom,
Recht te doen betaamt mijn streven,
Of ter wille van de waarheid,
Of om vrienden mij te winnen,
Voor de stonde van 't ontwaken.
In 't koninklijk paleis is men verslagen. Het oproer groeit aan. Een deel van 't volk is voor Astolfo, het andere voor den rechtstreekschen erfgenaam, Sigismond. Het land is ter prooi aan den bloedigen burgerkrijg. Elk gebouw, zegt Estrella, is een somber graf en elk soldaat reeds een levend lijk.
Op dit oogenblik ontwikkelt zich in eene samenspraak met Clotaldo, prachtig het stalen karakter van Rosaura, die zich tot den dood toe wil wreken over de vergetelheid en miskenning, waarin Astolfo haar gelaten heeft. Niets kan haar weerhouden, zelfs niet de woorden van Clotaldo, die zoo zwaar bij den adel in de balans wegen: ‘Hij zal eens uw vorst zijn en Estrella's echtgenoot.’
C. |
Geen middel kan den stormwind keeren. |
|
Van uw verblinden hartstocht. |
R. |
Neen! |
C. |
Waar wacht ge bijstand? |
R. |
'k Wensch er geen! |
C. |
Geen middel? |
R. |
Geen dat 'k zou begeeren. |
C. |
Bedenk, licht dat ge een uitweg vindt. |
R. |
Geen pad of 't leidt mij ten verderven. |
In 't gebergte en 't woud klinkt de krijgsmuziek. Alom soldaten. Sigismond is nog in dierenvellen gekleed. Daar ontmoet de erfprins Rosaura, met den degen en dolk gewapend en in een mantel gehuld. Zij komt zijne hulp, zijne rechtvaardigheid inroepen tegen Astolfo, die haar verliet, verlokt door de eerzucht, in de hoop in Polen eene kroon te vinden door de hand van Estrella. Heerlijk, recht dichterlijk schildert zij, Rosaura, haar lijden en strijden af. ‘Ik kom, zegt ze, als vrouw, u overhalen om mijne eer te redden; ik kom als man uwen moed aanwakkeren om uwe kroon te veroveren; ik kom als vrouw uw hart verteederen, buigende tot voor uwen voet; ik kom als man om u te dienen met mijn leven, met mijn zwaard; maar gedenk ook, zoo gij ooit de vrouw met liefde dreigt, dan zal ik als man uw leven eischen, eervol ten strijd komende voor mijn eer; want om haar te herstellen treed ik in dit geding op. Vrouw om u mijn leed te klagen; man om alles voor mijne eer in de waagschaal te stellen.’
Sigismond vervalt hier weer in den twijfel of hij waakt of droomt. Die monoloog is verheven dichterlijk en diep van zin. Het rechtsgevoel drijft boven en hij neemt het besluit Rosaura's eer te wreken, zonder haar echter zijn denkbeeld kenbaar te maken. De strijd duurt voort en wordt heviger. Claroen, die in een rotsspleet gekropen was en daar veilig het gevecht hoopte te kunnen nazien, wordt door een kogel getroffen en stort dood ten gronde, in het midden der vluchtende hofgroep.
Weldra treden de zegevierenden Sigismond, Rosaura, soldaten en gevolg op en als de eerste last geeft den koning, die vlucht, te achterhalen, komt deze terug en knielt voor zijnen zoon
Waart gij hier rond om mij te zoeken,
Hier ben ik, buigende aan uw voet.
Kom, zij de sneeuw dier blanke haren,
Mijn hoofd omgolvend, u 't tapijt.
Treed me op den nek; schop mij de kroon
Van 't grijze hoofd; vertrap, verneder
Mijn aanzien en mijn waardigheid.
Kom, wreek u, wreek u op mijne eer,
En laat me u dienen als uw slaaf.
Doch Sigismond beurt hem op; verkeerd was de weg dien hij insloeg, hij had liever dien van wijsheid en gematigheid moeten inslaan. Hij, op zijne beurt, vraagt knielend vergiffenis aan den koning; doch koning is Sigismond; hij dwingt Astolfo tot eerherstel, en toen deze zinspeelde op Rosaura's geheimzinnige geboorte, treedt Clotaldo voor en bekent dat zij zijne dochter is. Aan Estrella biedt hij, Sigismond, de hand ten huwelijk; maar als de krijgsman opkomt om zijn loon te ontvangen, die den opstand kweekte tegen den ouden en wettigen vorst, en Sigismond uit den toren haalde, zegt deze streng: dat men hem tot loon in den kerker opsluite, waarin hij, de prins, vertoefd heeft. ‘Aan verraders is geen behoefte wanneer 't verraad volbracht is.’
On profite de la trabison, on dèteste le trailre.
Men ziet wat al leven en beweging dit drama bevat. ‘De grootsche en trotsche melancholie, zegt Kok, die dit stuk ademt, maakt het met andere eigenaardigheden tot een stuk, dat overal en steeds de levendigste belangstelling zal opwekken. Het is ongetwijfeld een drama, dat het meest algemeen menschelijk is, dat de meeste sympathie opwekt, dat spreekt tot allen die het lezen of de voorstelling bijwonen, dat in zijn held een beeld vertoont, hetwelk werkelijk de snaren van het medelijden en innig gevoel doet trillen.