Het tooneelspel in Spanje, aan het hof en in de straat.
Calderon de la Barca staat, zonder den minsten twijfel, op den eersten rang als dichter; als men Vondel en Shakespeare noemt, kan men niet anders dan Calderon in denzelfden adem uitspreken. Men kent zijne geschiedenis: beurtelings soldaat, dichter en altijd gunsteling des Konings en der grooten.
Calderon muntte in die verschillende standen der samenleving uit; hij had moed getoond op het slagveld, godsvrucht als priester en verhevenheid als dichter en in elk dezer standen was hij zijnen landaard, den Spaanschen, getrouw.
De grondvester van het drama en het spaansch tooneel was eigenlijk Lope de Vega; hij, die dit vak der letterkunde ontwikkelde, was Calderon, ofschoon reeds vroeger dan door deze twee mannen, het drama met bijval beoefend werd, en niet zelden waren het geestelijken, die de hooge pen voerden.
Immers, in 1567 stierf een man, die het spaansch tooneel diep in de gemoederen had doen inwortelen, namelijk Lope de Rueda. Van beroep was hij een goudsmid, en schreef zelf de stukken die hij niet alleen in zijne geboorteplaats, maar ook in Valencia, Segovia en Cordova, met een reizend gezelschap, opvoerde.
Zijn tooneel was onder den open hemel opgericht, en als iemand er in gelukte het volk aan zijn spel te kluisteren dan zeker was het Lope de Rueda. Volgens Cervantes bestond het geheele tooneeltoestel van Rueda uit een herderstaf of vier, eenige herderskleêren, soms met kleuren of verguldsel versierd, eenige valsche pruiken en baarden.
Op eenige schragen werden planken gelegd, zoodat de spelers drie voet boven den grond stonden - dat was het tooneel. Het orkest bestond uit eenige guitaren, die soms niet al te wel besnaard waren, en waarop men den zanger eener oude ballade accompagneerde. Achter een stuk tapijt kleedden zich de spelers. Voorwaar, alles eenvoudig genoeg.
Niet zelden werd dit primitief tooneel opgeslagen voor de vensters, die op eene binnenplein uitzicht hadden. De opene vensters waren de plaatsen der grooten; het volk stond recht op de binnenplein zelve en bewoog zich in volle vrijheid. Wat de opbrengst van de vertooning aangaat, deze werd deels aan den arme gegeven.
Men ziet dat het tooneel van Rueda veel eenvoudiger was dan dat waarop Shakespeare zijne stukken vertoonde; die ten minste had een theater, dat wij overigens in een vorigen jaargang beschreven hebben. De toeschouwers in Spanje noemde men mosqueteros, die luid toejuichten of afkeurden vooral naar gelang de komiek of simple zijne rol goed vervulde; want door alle stukken moest de vroolijke lach slingeren - zoo wilde 't volk! In zijne verhandeling over Calderon stipt Kok, volgens Cervantes, aan, dat Rueda aan deze rol een bepaald karakter gaf. Kortom, in Lope de Rueda ligt het oorspronkelijk karakter van het spaansche drama, dat wij later door Lope de Vega en Calderon zoo schitterend zien ontwikkelen.
De eerste, in 1512 te Madrid geboren, leefde tot 1635 in de hof- en in de volksgunst, en schreef zoo wat twee duizend stukken, waarbij een aantal autos Sacramentales. Zijne tooneelstukken zijn in rijm en in drie dagen of jornadas verdeeld. In al deze komedies treedt de simple op, die in zijne dagen echter van naam veranderd was en gracioso genoemd werd, en de meesten worden voorafgegaan door een proloog, dat echter loa werd geheeten. Op de loa volgde de entremes, meestal een kluchtig tusschenspel.
De komedies van Lope de Vega werden in drie soorten verdeeld.
Eerstens hebben wij de stukken Comedia de capa y espada, wat de Franschen nog zeggen de cape et d'épèe, mantel en degen. De tooneelen in die stukken waren gekozen uit de hooge standen, die mantel en degen droegen. De intrigue is in deze tooneelen zeer ingewikkeld; de afschildering waar, geestig en levendig.
De tweede soort bevatten historische tooneelen of mythologische; in deze treden vorstelijke personagiën op en de toon is ernstig, statig, verheven, terwijl de derde de autos sacramentales zijn, in den aard der mysteriën; zij werden ook overal gespeeld in de plechtigheden van het corpus Christi.
Men weet dat dit het meest gevierde feest der Spanjaards was en het gewijde schouwspel op dien dag in de open lucht nooit ontbreken mocht. Dit was overigens ook het geval bij zekere plechtigheden in onze Nederlanden, waar men echter jaren lang het geestelijk stuk in de kerk zelve opvoerde, zegt Dr. Wap, in eene zijner verhandelingen.
Lope de Vega heeft zijne tooneelen gansch uit het volk zelve gekozen; zij zijn dan ook Spaansch in de ziel en rijk voorzien van intrigues, minnarijen, schakingen, tweegevechten; doch juist daarom ook waren zij zoo populair: eene les voor ons, Vlamingen, die wel zouden doen tot de gemoedstoestanden van ons eigen volk terug te keeren, willen wij het volk aan onze letterkunde kluisteren.
Calderon, die aan het tooneel nog meer dichtergloed en bezieling bijzette, vergat nooit dat hij Spanjaard was. Hij werd in 1600 uit eene adellijke tamilie geboren, ontving zijne opleiding bij de Paters Jesuïeten, deed prachtige studiën te Salamanca, schreef reeds een drama alvorens de hoogeschool te verlaten en behaalde op zijn 22e jaar den eereprijs met een dichtstuk op San Isidro.
Calderon trad op als krijgsman, maakte deel van het spaansche leger in de Nederlanden, woonde in 1625 het beleg van Breda bij, onder het kommando van Spinola en had op zijn 32e jaar reeds een schitterenden naam als dichter.
In Madrid teruggekeerd, werd hij door Philips IV benoemd tot bestuurder der koninklijke theaters en verheven tot ridder van Sint-Jago. Al die gunsten, al die roem, al die aanloksels konden niet beletten dat Calderon in 1651 den krijgsdegen neerlegde en verlangde als priester voor het heilig autaar plaats te nemen.
Filips IV wilde echter den dichter niet missen; na hem tot kapelaan der koninklijke kapel te Toledo benoemd te hebben, gaf hij hem den titel van eerekapelaan, en droeg hem den last op te zorgen voor de stukken, die op het Corpus Christi moesten worden gespeeld. Hij was een voorbeeldig priester, zooals hij een voorbeeldig soldaat was geweest; een Spanjaard in den vollen zin des woords, verkleefd aan zijnen landaard, zijne zeden, zijne taal, zijnen godsdienst, aan zijnen koning, en die hoedanigheden blonken in alle zijne stukken ook glansrijk uit.
Op 's konings landgoed Buen retiro werden de stukken van den priester Calderon, met eene inderdaad schitterende pracht, opgevoerd. Daar in 's ko- nings paleis, speelde men bij avond en in zalen vol licht, in tegenstelling van de volksvertooningen die bij klaren dage werden gegeven.
Ziehier hoe Kok, natuurlijk volgens andere opgaven, die voorstellingen beschrijft:
‘Deze voorstellingen op Buen retiro hadden plaats bij een stroom van licht door tallooze wasvlammen te weeg gebracht, terwijl de openbare volksvoorstellingen, gelijk gezegd is, bij dag werden gehouden, op een open plein of binnenplaats, zonder andere beschutting dan hier en daar een uitgespannen doek dat wel voor de zonnestralen, maar geenszins voor den regen beveiligde.
‘Aan beide kanten van de zaal te Buen reliro waren loges grillées; het parterre was voorzien van twee groote rijen banken met rugleuningen, overtrokken met rijke Oostersche tapijten, waarop de hofdames plaats namen. De ridders en edellieden bleven staan. De koning en de koningin en de prinsen kwamen binnen, voorafgegaan door eene dame van het paleis met eene brandende toorts in de hand en plaatsten zich vervolgens op eene tribune, die voor dat doel was opgericht.
‘Het tooneelstuk werd gespeeld bij het bewaren van eene diepe stilte, gelijk de étiquette zulks vereischte, en wanneer het stuk geëindigd was, stonden de dames één voor één op en defileerden met groote plechtigheid, om zich vervolgens op een aangewezen punt te vereenigen, waar de hoofsche plichtplegingen wederkeerig plaats hadden.
‘De Koning verrees op zijne beurt met den hoed in de hand om de Koningin te groeten, die van haren kant eene buiging maakte voor de infanten. Ten slotte verwijderden zich allen.
‘Ook bij deze voorstellingen aan het hof bleef aan den gracioso eenigermate altans de vrijheid gelaten, zijne geïmproviseerde grappen en toespelingen te maken. Zoo verhaalt de kroniekschrijver Caramuel dat bij eene der voorstellingen op Buen retiro de gracioso Juan Rana de rol vervulde van een Alcade, die de eer van het paleis tegenover de vreemdelingen moest ophouden; hun de schilderijen toonde, welke de zaal versierden en ze bijzonder ophemelde.