In de prairien.
Het dagboek van een goudzoeker.
14 januari. - Onze weg, zoo schrijft de held in Frank Webbers werk, liep vandaag nog altijd langs den Gross-Timber. In de eerste vijftien mijlen gingen wij döor vette en weelderige prairiën. Herten waren er in overgroot getal. 's Avonds werd de grond oneffen, zanderig en begroeid met grof en mager gras. Wij zagen garische vluchten blauwe kraanvogels, die in gestalte wel zes voet hoog waren. Die vogels zagen er zonderling uit en liepen fier op de kleine aardhoogten heen en weer. Van tijd tot tijd lieten zij een ruw geluid hooren, dat in dezen droogen luchtkring, als een pistoolschot klinkt.
De plechtige en geheimzinnige gebaren, die deze vogels met hunne lange nekken maakten, intrigueerden den docter, die zijn karabijn laadde en verscheiden keeren poogde er een te dooden; maar wij hoorden de hagelkorrels op de veeren afketsen. 't Was of zij enkel veeren hadden, want hunne magere karkassen bleven ongedeerd. De docter zwoer dat zij uit enkel beenders, nekken en vleugels gemaakt waren, en bewoond waren door de zielen van overleden saletjonkers.
's Avonds kampeerden wij aan eene kleine bron, op den rand van het bosch, die door wilde dieren was troebel gemaakt. Het werd eene moeielijkheid om aan helder water te komen. De oude Hicks en Gallagher brachteri ieder een lekker veldhoen van de jacht mee terug. De docter knoopte den langen kam van den eenen vogel, voor eenen kwispel aan zijne muts vast, waardoor deze, in vereeniging van eenen wolfstaart, een pronkend aanzien bekwam.
15 januari. Wij ontmoeten aardheuvels; hier en daar groeit een zand-eik. De pijpen en holen der zandratten en aard-eekhoorns maken het voortstappen der paarden, die telkens in die diepten zinken, zeer moeielijk. Twintig mijlen in den omtrek was de grond, ten allen kante, door die dieren omgewoeld en overdekt met kleine heuveltjes, gelijk aan die de mollen maken. Ofschoon wij over millioenen hunner pijpen reden, zagen wij geen enkel dier; dit werd door den stap onzer paarden verwittigd en verdween intijds.
De docter was daarover zeer ontsticht; hij had tot nu toe niets gezien dan een dozijn staarten van diertjes die in hunne holen verdwenen. Hij bleef dan ook in de prairie achter, evenals een reiger die, in het midden van een vischrijken waterplas, naar prooi uitziet.
Toen de schemering gevallen was, kwam hij weer bij ons en meldde op plechtigen toon dat hij eene groote, eene buitengewone ontdekking gedaan had, die zijnen naam onsterfelijk zou maken bij de natuurkundigen. Die ontdekking bestond hierin, dat hij, na een uur stil op den loer te hebben gestaan, een van de eekhoorns met den kop had zien te voorschijn komen en alzoo bemerkt had dat die diertjes niet alleen staarten, maar gestreepte neuzen hadden.
's Avonds sloegen wij ons kampement in het bosch op, waar wij ruimschoots goed water vonden. Goed gras was zeer schaars te vinden en wij moesten onze paarden op een zekeren afstand van elkander plaatsen. Ferguson bracht eene schoone ree van de jacht meê. Op eenigen afstand lagen een troep kalkoenen te rusten. Dolphin Larrey en Gallagher snelden er op af; wij hooren het neervallen der vogels, even duidelijk den knal der karabijnen. De vogels waren vet en leverden een lekker gebraad op.
16 januari. Nogmaals dezelfde grond. Ik werd meer en meer overtuigd, dat de Gross Timber een werk van menschelijke hand is. De boomsoort is, van zoo lang wij door die onvruchtbare zandheuvels trokken, nog altijd dezelfde als in de weelderige prairie en aan den zoom der vruchtbaarmakende rivieren, hoewel de boomen hier niet zoo groot en zwaar zijn als ginder.
Het komt mij even onnatuurlijk voor, volgens bemerkingen in de natuurkunde, dat deze boomen op zoo'n grond groeien als dat eene beek eenen berg zou opstroomen. Zij moeten geplant zijn door een sedert lang uitgestorven volk, dat de onafzienbare vlakten heeft bewoond, en eene vaste grensscheiding wilde maken tusschen hen en misschien onrustige buren. Dat gedacht is heel natuurlijk in een land, Waar een totaal gebrek aan steenen is.
De docter meende dat de aard-eekhorens dat bosch zouden geplant hebben, als zij ten dien tijde slechts een weinig talrijker waren geweest dan zij nu zijn. De oplossing van dat raadsel is wel in staat andere hersens dan de zijne, iri verwarring te brengen.
Hier ontmoetten wij witte kraanvogels. 't Zijn prachtige dieren en grooter dan de blauwe. Audubon (een reiziger in het laatst der vorige eeuw) meende dat de blauwe kraanvogels jonge vogels zijn. Als dit zoo is, dan komt het mij zonderlijk voor dat zij veel talrijker, en te oordeelen naar de manier, waarop zij zich laten schieten, zonder gekwetst te worden, heel oud en taai moeten zijn.
De docter galoppeerde dien avorid als dolzinnig in het kampement rond; hij zwaaide een dood eekhorentje boven zijn hoofd. Het was hem gelukt er een te schieten, na uren lang op loer te hebben gestaan. De oude jagers hielden dit voor een heldenstuk, daar zij het zoo onmogelijk achtten een eekhorentje in 't gezicht te krijgen als een olifant in de wildernissen van Amerika. Wat de beestjes betreft, zij gelijken op de gewone bruine eekhorentjes, doch zij zijn zwaarder van lijf, de voorpooten zijn kort en sterk om het graven gemakkelijker te maken, en zij hebben inderdaad gestreepte neuzen.
De grootste grap van den avond was nogtans eene poging van den docter, die zijne insectenverzameling met eenen schorpioen wilde vermeerderen. Hij zag een stuk vermemeld hout, dat in het vuur ging geworpen worden en bemerkte dat een dezer dieren daar onder aan hing. Zonder te weten wat het was, nam hij het voorzichtig met de vingers er af, doch liet het, met een plotselingen sprong en een kreet van pijn, vallen.
Pijnlijk en zelfs gevaarlijk is de steek van deze dieren. Barry kwam hem met een waar wildemansmiddel te hulp. Toen hij den vinger van den armen docter greep, dacht ik dat hij hem ging afbijten; maar hij stak hem in den mond en begon er dapper aan te zuigen. Toen hij dit eene poos gedaan had, liet hij hem los, spoelde zijnen mond met water, en richtte zich daarna met een komiek lachen tot den verbaasden en nu van zijne pijn verlosten docter. ‘Niet waar,’ zegde hij, ‘zijn pootje was heet?’
Oogenblikkelijk uitzuigen is het gauwste en het werkdadigste middel dat men kent tegen den steek van venijnige dieren. Het vergift wordt alzoo opgezogen eer het zich met het bloed kan vermengen. Om dit te doen moet de chirurgijn veel moed hebben, en onder de blanken zijn er niet veel die dit durven. Wat de Indianen betreft, die doen het zonder zich een oogenblik te bezinnen.
De uitgezonden spionnen kwamen dezen avond laat terug met het bericht dat er buffels in het gezicht waren. Wij zullen morgen eene jacht hebben. Slecht water.
17 januari. De oude Hicks sloeg vandaag eene noordwestelijke richting in, zoodat wij den Cross- Timber, op aanzienlijken afstand rechts lieten liggen. De streek is heuvelachtig, doch eene vruchtbare prairie. Voor ons was er niet anders te zien dan eene uitgestrekte grasvlakte, die met den horizon ineen smolt. De groote doodsche vlakte maakte op mij een onbeschrijfelijken indruk. Hier kan men zich het bestaan van God duidelijk voorstellen.
Toen het middag werd, zagen wij de donkere linie van het bosch nabij den zuidelijken arm van de Red-rivier aan den gezichteinder. Op de vlakte bemerkten wij hier en daar zwarte plekken. Een paar uren later zagen wij dat het buffels waren, die in kudde en in dezelfde richting als wij, voorttrokken. Wij trokken echter de kudde op een mijl afstand voorbij, doch hadden geen tijd er jacht op te maken.
Wij reden gedurig voort, want Hicks zegde ons dat wij of de Red-rivier moesten bereiken of het water missen. Welkom gezicht! Een uur later zagen wij, bij het maanlicht, uit de donkere schaduwen van het bosch, het water stroomen. Wij wajren erg vermoeid; want van zonne-opgang zaten wij te paard en hadden veertig mijlen afgelegd.
18 januari. Heldere, schoone morgen! Wij werden wakker gemaakt door eene kudde buffels, die niet ongenegen scheen vlakweg over ons heen te marcheerern. Die dieren kwamen ons als heel onnoozel voor; zij drongen tegen elkander, brulden met snuivende neusgaten en stonden op geen honderd stappen van ons.
Het duunde een paar minuten vóór dat wij te paard zaten en in hun midden waren, onze geweeren op hunne harde huid afvuurden, terwijl hun vreesselijk gebrul, gehuil en gestamp den grond dreunen deed. Zelfs eene kleine troep van eenige honderden, zoo als hier het geval was, doet den grond daveren wanneer de dieren, door een grooten schrik bevangen, in galop de vlucht nemen.
Na eene dolle vaart van ongeveer twintig minuten, hield ik mijn paard in. Ik geloof dat ik mij in dien tijd aan de grootste dwaasheden schuldig maakte, niet alleen door het razend sporen, het schieten zonder doel, maar ook door verbazend te schreeuwen. Vóór dat ik mij omkeerde zag ik nogtans nabij de donkere voorbij snellende horens en staarten, de. gestalte van den docter. Zijn mantel waaide achter hem gelijk de staart der buffels, die rechtuit stak. Het was niet te ontcijferen of hij door de dolheid der buffels, of door zijne eigene dolheid voortgejaagd werd.
Ik was benieuwd te weten. waten, na zooveel schietens en schreeuwen, van de gedoodde buffels zou geworden zijn. Ik stond verwonderd. Dan begreep ik weldra dat bij eene wilde jacht, zoo als de onze geweest was, er weinig buit gemaakt werd. De jager moet zijn dier kiezen, en het vervolgen met schoten totdat het valt. Als een jager duizend schoten onder eenen hoop buffels, in vollen galop, lost, treft nauwelijks een enkel schot een dier.
Het schieten nu op dit dan op dat wild beest,