Vlaamsch leven.
Onze dichters van het spoor geloopen. - Wat de ouderen deden. - Het ik in onzen tijd. - Rijkdom der taal. - Verloren schatten. - Beeld van Hendrik Conscience.
Wij kunnen het niet genoegzaam herhalen: het vlaamsch leven heeft uiterlijk veel van zijne kracht verloren, en 't zijn de letterkundigen zelven, die tot deze verzwakking veel bijdroegen. Vele jongeren hebben de goede traditiën van hunne voorgangers vergeten; zij zijn afgedwaald van eigen zin en aard, van eigen zeden en geloof en van dat oogenblik is het publiek, dat niet wispelturig is als ‘poëeten’ aan de beweging, ontrouw of ten minste onverschillig geworden.
Onze voorgangers grepen in het verledene en raakten alzoo snaren in het gemoed des volks aan, die luid trilden; de jongeren hebben in den vreemde hunne stof en zelfs den vorm gezocht - om bij onkundigen als origineel door te gaan - en het publiek heeft hun geantwoord door schouderophalen en hoofdschudden.
Te meer is dat antwoord gevolgd omdat de verwaandheid en de fransche naaperij van het je, van het ik in voege werd gebracht en ieder jong rijmelaar zich zelf zoo belangwekkend waande dat hij zich op een soort van voetstuk zette en van zijn eigen zong: van zijne eigene vreugde, van zijn eigen lijden, van zijne eigene hoop en zijne eigene liefde.
Dezer dagen doorbladerden wij een bundel dergelijke versjes, en we zagen zelfs dat de poëet heel boos werd, omdat men niet naar hem luisterde. Men gaat liever ter herberg, riep hij verontwaardigd uit, dan te luisteren naar onze zangen!
Maar in waarheid gezegd, mijn jonge zelfbewierooker, hoe wilt gij dat het publiek belang stelle in al uwe luimen en gekkmheden? Wat kan het aan ons geven dat gij verliefd zijt, in den maneschijn treurt en gij u met rozengeur bedwelmt, als wij integendeel niets van dat alles gevoelen en integendeel verlangen naar een geurigen biefstek en naar een goed glas schuimend bier?
We begrijpen dat een publiek soms belang stelt in dergelijke poëzie, dan teekent de dichter niet uwen naam; maar dan heet hij Torquato Tasso, Byron, Goethe, Hooft, Lamartine, Victor Hugo of anderzins; dan zit er iets anders in die gedichten dan..... wind; dan zijn zij gekenmerkt met dat onbegrepen là, zooals Töpfer het genie noemt.
Onze ouderen waren beter ingegeven: zij vroegen welke de uiting van gansch het volk was en die uiting volgden zij, of liever bezielden zij door hunnen geest. Deed Shakespeare wel anders, toen hij de stof zijner onsterfelijke treurspelen zocht en vond in den schoot van zijn eigen landaard?
Theodoor van Ryswyck, een onzer eerste moderne dichters, koos voor stof verhalen, die nog uit vroeger dagen in den mond des volks voortleefden: de Geest, eene traditie door pater Poirters bewerkt, en die deze zelf waarschijnlijk bij het volk der 17e eeuw gevonden had; Quinten Massys, eene volksoverlevering, even als de Torenbrand van Mechelen - kortom, al zijne eigenaardige verbalen (hij bedoelde, verhalen eigen aan het volk) waren grepen uit het volksleven en die het publiek des te gretiger opnam, omdat het ze reeds kende en zij in een gemakkelijken vorm, en onder een nieuw gezichtspunt, waren voorgedragen.
Was het met Conscience wel anders? Was dezes Wonderjaar niet een verhaal uit eigen volksboezem geput, en waarin de vreesselijke beeldenstorm, wiens aandenken nog in het volk voortleefde, de grootste aantrekkingskracht bezat? En wat anders dan hunne eigendommelijkheid, was de magneet die het volk aantrok in al die kleine verhalen en schetsen, juweeltjes uit het volksleven?
‘Eigen’ was ook een goed deel van het geheim dat eene zoo groote populariteit gaf aan de Leeuw van Vlaanderen en andere verhalen van den schrijver. Overigens, niemand van al de ouderen ging, zoo als de jongeren nu, buiten onze grenzen, en die nog slechts naar het noorden togen voor den vorm, verbeurden hunne populariteit. Er was ook stof genoeg in onze eigen geschiedenis, in ons eigen volksleven: men ga slechts de schriften van de dertig eerste jaren onzer letterkunde na: de stof, en vooral de vorm, waren vlaamsch.
Vandaag ligt de geschiedenis braak; slechts de ouderen en die welke hun onmiddellijk opvolgden, blijven den landaard getrouw; de jongeren zijn de grenzen overgesprongen en volgers van vreemden geworden, zingen op vreemden en in vreemden vorm over hun ik en kunnen in den vreemde gekend zijn, doch niet bij hun eigen volk, dat geen ooren naar hen meer heeft.
Is het niet begrijpelijk dat het publiek enger is geworden door de schuld van zekere jongere poëeten zelven? Als de verteller zijn gehoor niet weet te boeien, valt het in slaap - en ook hier is dit het geval geweest; maar ongelukkiglijk zijn er gevolgen, die noodlottig zijn. Het ingeslapen publiek heeft zóó lang geslapen dat het is gestorven en dus niet in tijds is wakker geworden om zijne traditiën aan de jongeren over te planten. Men zal dus weldra eene leemte in ons publiek bemerken - te wij- ten aan de verkeerde richting, die jonge letterundigen hebben ingeslagen.
Alleen eigen richting kon ons in den stroom der verfransching, die in den laatsten tijd zoo groot is geworden, recht en den vlaamschen geest levendig houden.
Dezer dagen werd er in een kring van vrienden gesproken over de weinige taalkennis bij velen, die zich met het beoefenen van het vlaamsch bezig houden. 't Is inderdaad verwonderlijk, als men onze oude schrijvers en woordenschatten nagaat, hoeveel woorden uit onze geschreven taal verdwenen zijn, terwijl bastaardwoorden daarin zijn binnen gedrongen!
Waar is 't gebruik gebleven van avend; in plaats van avond, ofschoon het woord wordt uitgesproken met een e? Hier en daar een dichter, die