De Chineesche jonk te Amsterdam.
Wie Amsterdam bezoekt zal in de chineesche jonk willen varen, daar een tas thee drinken, om ten minste zich eens voor eenige minuten te recht in China te kunnen droomen. Ziehier hoe een collega van een geïllustreerd hollandsch blad zijn bezoek op de jonk beschrijft:
Op den kant stond een soort van paviljoentje, waarin een Chinees in gezelschap eener nette jonge dame gezeten was achter een tafeltje, waarop een veflakte doos en een duitsche roman. De Chinees knikte vriendelijk met zijn smalle, schuine, glinsterend zwarte oogen, reikte ons uit zijn doos elk een geel kaartje over en verlangde daarvoor in het duitsch 50 cts de persoon. Zelfs mijne kaart als journalist, die mij anders alle deuren opende, vermocht mij niet te ontheffen van dezen cijns aan den zoon van het Hemelsch Rijk.
‘Hoe aardig! hoe pikant!’ riepen de dames, die de loopplank reeds over en aan boord gestapt waren. De voorplecht, te klein om het heele gezelschap te bevatten, deed zich voor als het portaaltje van het drijvend huisje en was omgeven met eene balustrade vol verguld en gekleurd snijwerk. Overal stootte men het hoofd tegen lantarentjes en kwastjes, overal krioelde het van grillige ornementen, beeldjes en chineesche snuisterijen; maar de roef bracht de dames volslagen in extase. Stel u voor een klein kamertje, geheel van fijn hout getimmerd, met marmeren paneeltjes ingelegd, de raampjes hedekt met blauw zijden gordijntjes, waarop zilveren loovertjes en figuren van allerlei kleuren zijn genaaid, een rondloopende bank met kussens, op den achtergrond eene soort van zijden rustbed onder een zijden baldakijntje, waarvan weer een paar lantarentjes met kwastjes afhangen, en verder overal verguld snijwerk, beeldjes, vaasjes en dergelijke chinoiseries meer, - en ge kunt u eenigzins een denkbeeld maken van de verrukking onzer gezellinnen. De Chinees had er blijkbaar schik van en beieverde zich op al onze vragen te antwoorden, vooral op die van de dames, welke onmiddellijk onder de lantaarntjes, kwastjes en belletjes van het zijden rustbed hadden plaats genomen, en zooveel hadden te kijken en te bewonderen, dat de thee er haast door vergeten werd. Maar de Chinees vergat ze niet en haalde weldra van achter een zijden gordijntje vol loovertjes en borduursels achtereenvolgens vijf blauwe chineesche koppen en schotels voor den dag, waarvan hij er ieder van ons een aanbood.
‘Kostelijke thee!’ was de alemeene uitroep, toen we het geurige vocht aan de lippen brachten.
‘Maar krijgen we er geen melk in?’ vroeg de dame, die zich zulke illusies omtrent het chineesche theepartijtje had gemaakt.
‘Neen, die hebben wij niet,’ zei de Chinees schalks lachend om het vies gezicht, dat de dame zette.
‘Thee zonder melk, dat kan ik niet drinken,’ hernam onze gezellin, den neus optrekkend.
‘Ge moet maar denken dat het Goede Vrijdag is,’ troostte ik.
‘'t Is goed dat er noj al veel suiker in is,’ hernam zij, na voorzichtig een paar teugjes genomen te hebben, als was zij bang vergeven te worden. ‘Maar wat is ze sterk!’
‘O, in China drinken we ze nog veel sterker,’ lachte de Chinees. Hij vertelde ons dat hij sedert vijf jaar te Berlijn woonde, vroeg mij of ik ook een ‘Duitscher’ was, en liet mij raden hoe oud hij was, hetgeen mij vrij moeilijk viel, aangezien bij den man van het gele ras geen sprake kon zijn van den blos der jeugd. Ik schatte hem dan ook wel tien jaar ouder dan hij was, wat hem hartelijk deed lachen. Hij was omstreeks vijf en twintig en vertelde dat hij eerstdaags ging trouwen, waarop hij ons zijne ‘Braut’ voorstelde, de nette jonge dame, die wij in het paviljoentje hadden aangetroffen.
‘Das Fräulein ist doch keine Chinesinn?’ vroeg ik schertsend; want ik wil al mijn leven een Chinees zijn, als de dame in kwestie ook maar een enkelen trek met het Mongoolsche ras gemeen had. Mijne vraag wekte dan ook niet weinig de vroolijkheid op van haar aanstaande, die lachend verklaarde dat zij eene ‘Berlinerinn’ was. En als wilde hij het verschil tusschen eene europeesche en chineesche dame doen uitkomen, toonde hij ons een aangekleed poppetje, dat eene bewoonster van het Hemelsche Rijk voorstelde, en dat een onzer dames voor gl. 1.25 van hem kocht. Verder liet hij ons chineesche prenten zien, waarop zoowel heeren als dames uit dat land waren afgebeeld, welke laatste echter in plaats van de gele kleur, haar ras eigen, eene zoo blozende gelaatstint hadden, dat eene westersche er jaloers op zou worden.