De klokken.
Het woord klok is, volgens Grimm, voortkomstig van het oud hoogduitsche woord Clocha, dus ook blijkbaar het fransche Cloche, het duitsche Glocken, en dit woord Clocha komt voort, op zijne beurt, van het Clohen, slaan, kloppen. In 't latijn noemt men de klokken Noloe of Campanae, omdat men zegt dat zij te Nola, in Campanië, werden uitgevonden, ofschoon dit woord wel oneigenaardig zijn zal, dewijl de klokken niet in eens zullen uitgevonden, maar van lieverlede zullen ‘geworden’ zijn.
Beter nemen wij als afleiding van de latijnsche benaming aan, dat men in die streek de beste grondstof voor het gieten van klokken vond.
‘Elke klok heeft, zegt het Boek der Uitvindingen, een hoofdtoon, welke afhangt van de wijdte, dikte, zwaarte en samenstelling van de spijs der klok; doch elke klok geeft behalve haren hoofdtoon eene menigte boventonen, van welke vele zeer welluidend klinken. Daardoor en door de ontstaande combinatie-tonen, van welke men vooral bij het naklinken de lage hoort, erlangt het geluid zijn vollen toon.’
‘Daar het metaal zeer. broos is en eene nabewerking op de draaibank met veel moeite en kosten gepaard gaat, is men er op uit om den verlangden toon terstond bij het gieten te treffen, en een goed stemmend geluid is uit dezen hoofde nog al kunstwerk.’
De beiaarden waren vroeger zeer algemeen in Vlaanderen. Overal in de steden, gelijk in eenzaamheid waar abdijen, kloosters en gestichten gebouwd waren, weerklonken de vroolijke tonen van het klokkenspel. De hervorming, die koude en vernielende Vandalenhand, die zooveel schoons in onze provinciën vernielde, zoo als later hare opvolgers de sansculotten, heeft velen van de beiaarden vernield, maar toch bezitten wij er nog; ook Holland heeft nog eenige beiaarden, zoo als Delft, Middelburg, Arnhem, Amsterdam Utrecht, enz.