Een stuk van Shakespeare in 1613.
Men dwaalt als men denkt, dat de schouwburgen altijd die verfijnde volmaaktheid hadden, die zij nu bezitten; met deze ging het al evenals met alle andere zaken rondom ons: zij klommen, verbeterden of, onder zedelijk opzicht, verslechtten met den tijd. Wij gaan over den toestand des schouwburgs, tijdens Shakespeare, een juist denkbeeld doen opvatten.
In bovengemeld jaar was Londen als het ware nog een houten stad; de huizen der burgers en werklieden waren afgewisseld door de burchten der adellijken, met hooge muren, voorzien van schietgaten - alzoo niets van het hedendaagsche Londen. Evenals de huizen een gansch onderscheidend karakter droegen en de bijzondere kasten aanduidden, evenzoo ontwaarde men dit in de kleeding der bevolking.
Aan de zoogenaamde Bankside bemerkte men een roodzijden vlag, die, aan een vergulden stok, boven een houten gebouw waaide. Dit laatste lag op den boord van de rivier de Teems in een modderig terrein; het was in steentjes geverfd, beneden breeder dan boven en zonder dak. Een modderige gracht omringde het gebouw, hetwelk, weest niet verwonderd, de toenmalige schouwburg was, waar Shakespeare's stukken gespeeld werden. Dit gebouw heette de Globe.
De roodzijden vlag verkondigde den liefhebbers, dat de schouwburg open was; maar nog meer, zij zegde welke troep tooneelspelers optrad; want elke troep had eene verschillende vlag. De roode vlag was een gunstig teeken; het volk komt dan ook in massa opdagen - niet alleen waren het voetgangers, maar mannen te paard, vrouwen in zware koetsen, personen in draagstoelen, op muilezels en wat dies meer.
Volgens Crawley, door Philarète-Chasles uitgepluisd, werd ten drie ure de gordijn opgehaald.
De Globe heeft veel van een cirque, met twee deuren; langs een dezer deuren treden de tooneelspelers en edellieden binnen; langs de tweede, het publiek. Boven den inkom staat een Hercules, die een wereldbol draagt, en op deze leest men: ‘iedereen speelt komedie.’ Men speelt ditmaal Hendrik VIII, doch de titel staat niet te lezen op den plakbrief, welke aan houten palen rond den schouwburg is vastgehecht; men leest er slechts: all is true, an historical play: alles is waar, een historisch stuk.
Aan den ingang des theaters zijn kramen met vruchten, met tabak, met boeken en vlugschriften geplaatst: vele bezoekers koopen een of ander, om den tijd in de tusschenbedrijven te korten. Het publiek neemt plaats voor een penny, een halven shilling of een shilling, welken prijs men in het bakje werpt, dat de ontvanger, een in 't zwart gekleedde persoon, in de hand houdt.
In den theater zijn geene stoelen voorhanden; men huurt een driepikkel, en is men van goeden huize, dan laat men, door zijn pagie, zijn stoel brengen. Thomas Nash, de satyrieke schrijver van dien tijd, geeft van het inwendige des theaters eene volledige beschrijving.
Als men langs de deur der spelers, schrijvers en voorname heeren binnenkomt, bevindt men zich eerst in de repetitie-zaal, de tiringroom, en als men de achtergordijn oplicht, zijt gij op het eigenlijk tooneel, dat gewoonlijk met groen, maar voor eene groote vertooning met matten belegd is. Het tooneel is grootendeels door het rijk publiek ingenomen. Eene gordijn scheidt hen nog van de overige schouwburgbezoekers.
Als het gemeen publiek ongeduldig wordt, maakt het een helsoh lawaai, en werpt met appels, tichels, steenen, met alles wat het bij de hand heeft, naar en soms door de gordijn. Soms worden ook de groote heeren, die op het tooneel zitten, ongeduldig, lichten de gordijn op en bombardeeren en schelden en tieren terug.
Het tooneel is niet alleen gescheiden van het publiek door eene gordijn, maar door een ijzeren hekken, dat echter slechts zoo hoog is dat men er met de ellebogen op leunen kan. De personen, die zich in het halfcirkelvormig parterre bevinden, noemt men understanders.
Een knecht komt een schrift uithangen, waarop men ‘London’ leest, hetgeen zeggen wil, dat het tooneel in de hoofdstad plaats grijpt, terwijl een andere knecht, aan een oud tapijt, een doek hangt dat een venster verbeeldt. Voor den aanschouwer is dit alles genoeg, om te vooronderstellen dat het tooneel te Londen en in of nabij een huis speelt; - wat de muzikanten betreft, die zitten in twee logies, in de zijkanten van het gebouw.
Vooreerst treedt een man in zwart-vloeren mantel op: het is de proloog. Hij verschijnt onder het driemaal schetteren der trompetten Met een lauwertak in de hand, nadert hij het ijzeren hekken, en houdt betrekkelijk het stuk, eene voorbereidende redevoering tot het geëerd publiek, dat nu stil en kalm geworden is.
De toejuichingen ontbreken meestal; maar men bewondert niettemin den declamator. Nash vertelt vervolgens een aantal bijzonderheden over William Shakespeare; hij zegt van hem dat hij een jongen was ‘wien het niet aan talent ontbrak’; maar een theaterstuk heeft, volgens hem, niet veel om het lijf. Men betaalt het slechts zes, zeven en acht pond sterling, en soms nog erlangt een schrijver het benefiet der tweede vertooning, zegt Davenants Play house to be let.