Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
William Shakespeare, zijn leven en zijne werkenGa naar voetnoot(1).II
| |
[pagina 50]
| |
die het best toegang vindt tot het hart van het volk, was wel is waar eene sport in de achting geklommen; hoe laag het echter nog stond, bewijst eene wet van dit tijdperk,Ga naar voetnoot(1) die rondreizende tooneelspelers beschouwde als landloopers. Onder de regeering der schouwburglievende Elizabeth scheen die toestand wel wat te verbeteren, doch als kunstvorm werd het tooneel nog altijd niet aanzien; het aantal gedrukte tooneelspelen was in verhouding uiterst gering, en Ben Jonson werd duchtig over den hekel gehaald, omdat hij zijne dramas had durven uitgeven als ‘Werken’. Het is dan ook hoogst opmerkenswaard, hoe snel Shakespeare als treurspeldichter beroemd werd; hij bleef wel is waar bij zijne tijdgenooten niet vrij van critiek - men verweet hem o.a. in zijne eerste stukken te weinig oorspronkelijk te zijn -, maar toch sprak men niet anders dan met den grootsten lof over hem; de besten in Engeland, Spenser, Meres, Weever, Drayton, Chettle, Webster, Leonard Digges, Th. Heywood, Ben Jonson, zongen in koor zijnen lof, zonder evenwel van zijne reuzengrootte eenig besef te hebben; het overdrijven der Oude leer had de geesten geheel en al op een verkeerden weg geleid, zoodat zij noch het verhevene van Shakespeare's onregelmaat, noch de poëzie van zijn geniaal misprijzen van alle gebaande wegen konden begrijpen. Hoe geliefd hij ook bij 't schouwburgbezoekend publiek was, stelden de toenmalige letterkundigen Ben Jonson boven hem, en noemden hem in eenen adem met Beaumont en Fletcher, wier roem den zijnen ten minste evenaarde. Wij vinden dan ook niets dat ons toelaat te veronderstellen dat hij met groote mannen zijner eeuw, met BaconGa naar voetnoot(2) of met Raleigh b.v., in aanraking zou ge- | |
[pagina 51]
| |
komen zijn. Het geloof aan de degelijkheid van Shakespeare's werken en het besef hunner onschatbare waarde was zoo verre van algemeen te zijn dat men, toen de drukking eindigde die de Puriteinen in alle richtingen hadden geoefend, niets beters vond, dan ze te beginnen omwerken, eene handeling waaronder menig stuk van dien tijd in Engeland vreeselijk geleden heeft. In het voorwoord van eene dergelijke omwerking van ‘The Merchant of Venice’ door Lord Landsowne luidt het: ‘The first rude sketches Shakespeare's pencil drew;
But all the shining master-strokes are new.
This play, ye Critics, shall your fury stand,
Adorn'd and rescu'd by a faultless hand.’
Ware de knoeier maar met zijne ‘master-strokes’ achterwege gebleven, dan zouden zijne tijdgenooten wat beter de ‘rude sketches’ van Shakespeare hebben leeren waardeeren! Ook D'Avenant, de schouwburgbestuurder der Duke's servants, en de anders zoo scherpzinnige als fijn-gevoelende dichter Dryden leven op treurige wijze als Shakspeare-omwerkers in de geschiedenis der letterkunde voort. Die Shakespeare-omwerkers hadden zich vooral tot doel gesteld zijne heerlijke stukken te onderwerpen aan de regels door Boileau in Frankrijk verkondigd, en die zoo wel het karakter der 17e eeuw schetsen. Het modegekke publiek, verwijfd en ontzenuwd, kon die krachtige, frissche dramas niet dulden; de menschelijke driften mochten hun niet voor de oogen komen op de wijze waarop Shakespeare, de natuurdichter, ze hun voorstelde; de ontucht moest kiescher, de grootheid weeker uitgedrukt worden. De helden van Shakespeare waren niet liefelijk; zij waren te veel menschen. Popjes vergde men, die onveranderlijk in zeepachtige alexandrijnen denzelfden mythologischen onzin uitgalmden; de door de uiteenloopendste driften verteerde personen van Shakespeare waren niet ‘elegant.’ Die Fransche gedachten hadden in Engeland zoo diep wortel geschoten, dat Milton, Dryden, Pope, Addison, later zelfs de scherpzinnige Samuel Johnson in zijne ‘Lives of the poets,’ | |
[pagina 52]
| |
schrijvers die zeker niet de eersten de besten waren, getoond hebben niet het minste gevoel van Shakespeare's hooge waarde te bezitten. Butler was wel is waar in zijn meesterlijke ‘Hudibras’ tegen de Fransche leer te velde getrokken, en na hem hadden de blijspeldichters van het tijdvak 1660-1720, Wycherley, Vanbrugh, Farquhar, Congreve, getracht Shakespeare zoo goed mogelijk weder in eere te brengen. ‘We haveGa naar voetnoot(1) nothing to do with the Models of Menander and Plautus, but must consult Shakespeare, Jonson, Fletcher and others, who by Methods much different from the Ancients, have supported the English stage and made themselves famous to Posterity: we shall find that those Gentlemen have fairly dispens'd with the greatest part of critical Formalities..... I wou'd willingly understand the Regularities of Hamlet, Macbeth, Henry IV, and of Fletcher's Plays, and yet these have long been the Darlings of the English Audiences, and are like to continue, with the same Applause, in Defiance of all the criticisms that were ever published in Greek and Latin... yet I could not forbear saying something in Vindication of the great Shakespeare, whom every little Fellow that can form an Aoristus primus will presume to condemn for Indecorums and Absurdities; Sparks that are so spruce upon their Greek and Latin, that like our Fops in Travel they can relish nothing but what is Foreign, to let the world know that they have been abroad forsooth “but it must be so, because Aristotle said it”: now I say, it must be otherwise because Shakespeare said it, and I'm sure Shakespeare was the greater poet of the two.’ Hoe weinig redelijk, hoe bekrompen klinkt daarnaast de uitspraak van den treurdichter Rowe: .... In such an Age Immortal Shakespeare wrote,
By no quaint Rules, nor hampering Critics taught;
With rough Majestie Force he moved the Heart,
And Strength and Nature made Amends for Art.
| |
[pagina 53]
| |
Het was eigenlijk eerst omtrent 1750-1760 dat men Shakespeare's dramas in Engeland naar waarde begon te schatten. Dit is voornamelijk te danken aan den bestuurder van Drury Lane Theatre, David GarrickGa naar voetnoot(1), een uitstekend tooneelspeler, die, alhoewel hij ze ook nog aan een of andere verandering onderwierp, Shakespeare's stukken in volle daglicht stelde. De eerste 18-eeuwsche uitgave van Shakespeare's werken is van 1709, en werd door Rowe bezorgd; zij volgde op die van 1685, gekend als ‘fourth folio’, en die zes onechte stukken bevatte. De uitgave van Pope (1725) was zeer slordig en zeer onnauwkeurig; die van Theobald verdient meer vertrouwen. Verscheidene andere edities volgden, tot, in 1765, die van S. Johnson verscheen; na deze nam het getal uitgaven van Shakespeare's werken (en verhandelingen erover) steeds toe. De beste is ontegensprekelijk die van Malone (1790) door Boswell aangevuld en verbeterd.
In Duitschland komt aan Lessing de eer toe, het eerst in zijn land Shakespeare ten volle begrepen te hebben. Alhoewel de groote dramaticus in de 18e eeuw reeds algemeen in Engeland werd bewonderd, en er als de eerste tooneeldichter gold, verspreidden zich zijn naam en zijne werken slechts traag over het vasteland. Wel waren de Duitsche tooneelbezoekers uit de 17e eeuw reeds met Shakespeare bekend geworden door rondreizende tooneelspelers die hier en daar stukken van den genialen dichter opvoerdenGa naar voetnoot(2); die invloed had zich echter bijna uitsluitend tot het gewoon publiek bepaald; bij de 17-eeuwsche dichters Ayrer, Gryphius en Weise treft men nochtans stellige sporen van kennis der | |
[pagina 54]
| |
Shakesperiaansche letterkunde aan. De in zooveel opzichten noodlottige Dertigjarige oorlog hinderde ongelukkig den vooruitgang der pas ontstane beweging; in 1737 wordt in de ‘Kritische Dichtkunst’ van den schoolvosachtigen Gottsched zelfs niet eens den naam van Shakespeare genoemd, en de tegenspreker van Gottsched, Bodmer, kent hem op zulke onvoldoende wijze dat hij hem nu eens Taspar, dan eens Sasper noemt. Noch de vervloekingen van Gottsched in zijne latere werken, noch de zwakke lof van J.E. Schlegel in ‘Uber dramatische Kunst’ moesten de kennis van Shakespeare erg bevorderen. De ‘Literaturbriefe’ en de ‘Beiträge zur Historie und Aufnahme des Theaters’ van Lessing waren geroepen om Shakespeare ingang in de Duitsche letterkunde te verschaffen; zijne ‘Hamburgische Dramaturgie’, op de grondbegrippen der Ouden en die van Shakespeare- gesteund, gaf den doorslag. Het celletje der drie eenheden van Corneille en Voltaire, door hunnen Duitschen profeet Gottsched zoo opgehemeld, begon de Duitsche dichters ook wat al te eng te worden; zij wierpen zich dus gretig op de twee en twintig door Wieland in proza vertaalde stukken van Shakespeare. Voeg daarbij de uitmuntende wijze, waarop Schröder, een tweede Garrick, die stukken ten tooneele bracht, en licht valt het te begrijpen, vooral voor wie op de hoogte is der aangelegenheden van de Duitsche letterkunde gedurende de ‘Sturm-und Drangperiode’, dat de dichters van dit tijdperk zich in het tegenovergestelde uiterste wierpen, en van Shakespeare een afgod maakten, wien hoegenaamd geene feilen aankleefden. De beweging had echter dit goed gevolg, dat men den grooten dichter wat van naderbij ging bestudeeren, en zich zijne leer trachtte eigen te maken, wat dan ook niet lang duurde, dank zij de onbeschrijflijke geestdrift die ervoor heerschte. Goethe en Schiller vonden hem reeds als het onbetwist ideaal van tooneelpoëzie; zijn invloed op beiden was uiterst groot, en blijft al hunne werken door gemakkelijk te bespeuren. | |
[pagina 55]
| |
In Frankrijk, alhoewel Shakespeare er vele vereerders telde, was de geestdrift voor zijne werken niet zoo groot; een volk, dat een Corneille, een Racine, een Voltaire, een Molière aan te wijzen had, en bovendien met een sterk gevoel van nationaliteit is bedeeld, kon zich onmogelijk de opoffering getroosten, te erkennen dat er in het buitenland grootere geesten waren dan in zijn eigen land. De bluffende Franschen konden niet gedoogen, dat anderen dan zij, ‘l'esprit en partage’ hadden. Voltaire, na zijn terugkeer uit Engeland (1720), sprak in zijne brieven over dit land, tamelijk waardeerend over Shakespeare: ‘Hij (Sh.) was de schepper van hun tooneel, en bezat een geest vol kracht en vruchtbaarheid; hij was van nature bekwaam en verheven, zonder de geringste vonk gezond verstand en zonder de geringste kennis der regelen.’ Lessing getuigt over dit oordeel in zijne hiervoren genoemde Beiträge: ‘Weil der Herr von Voltaire beynahe der einzige ist, der unter seinen Landsleuten unparteyisch und vortheilhaft von der Schaubühne der Engländer geurtheilet hat, so haben wir für billig gehalten seine Urtheile und Nachrichten davon uns zuerst zu bedienen. So rühmlich den Engländern der Beyfall des Herrn von Voltaire ist, so wenig nachtheilig konnen ihnen die seichten und ungegründeten Spöttereyen des Abbé Le Blanc seyn.’ Reeds in 1728 (dus 13 jaar vóór de Duitschers) had Riccoboni Shakespeare eene verhevene plaats in de algemeene letterkunde toegewezen, in zijne ‘Réflexions historiques et critiques sur les différens théâtres de l'Europe.’ De la Place beoordeelde in 1745 in zijn ‘Le théâtre anglois’ 12 stukken, en gaf in dit boek, benevens het portret van Shakespeare, ook eene levensbeschrijving van den dichter, naar Pope. Voltaire, die de geesten had aangewakkerd om met Shakespeare kennis te maken, zag echter met misnoegen den rijzenden invloed dien deze uitoefende. Bij het verschijnen van Letourneur's vertaling van Shakespeare's werkenGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 56]
| |
schreef de wrevelige grijsaard dan ook zijne befaamde ‘Lettres à l'Académie,’ waarin hij Shakespeare een koorddanser, een straatkunstenaar, een aap noemt, - die bijwijlen Sofokles zijn kan, en onder wier vuile dronkaards somtijds helden loopen. Deze kinderachtige uitvallen van een verzwakten geest konden echter de beweging ten voordeele der Shakespeariaansche leer niet stuiten; Ducis kwam het in 1789 door zijne navolging van Hamlet bewijzen; hij was het, die den waren Shakespeare den weg, baande, en hem in de mogelijkheid stelde, zich als 't ware stormenderhand van het Fransch tooneel meester te maken. De strijd tusschen Clacissism en Romantism bracht in Frankrijk teweeg, wat de ‘Sturmund Drangperiode’ in Duitschland had veroorzaakt: Victor Hugo stelde in voorwoord van ‘Cromwell’ en in dat van ‘Hernani’ Shakespeare als een waren afgod voor. Guizot, Villemain, Chasles, Mèzières, Dumas, de Vigny, Barbier, Taine maakten hem door en door in Frankrijk bekend, zoodat zijne werken weldra ook daar algemeen als het ideaal van krachtige, frissche, menschelijke treurspeldichtkunst werden beschouwd.Ga naar voetnoot(1)
(Wordt voortgezet.)
Gent. Octaaf Roelants. |
|