Beatrijs
(1986)–Anoniem Beatrijs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||
Jo Van Eetvelde leest voor uit het Beatrijshandschrift
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||
Middeleeuwse handschriftenModerne en middeleeuwse boekenWie dit boek leest, verbaast zich vermoedelijk niet meer over de technische hoogstandjes die met het ontstaan ervan gepaard gingen. Dank zij steeds vernuftiger procédés worden honderden, precies dezelfde exemplaren moeiteloos op de markt gebracht en ter beschikking gesteld van iedereen die ervoor geïnteresseerd is. Daarmee zijn twee gevolgen van de uitvinding van de boekdrukkunst aangeduid: de commercialisering en de democratisering van het boek. Als we een boek écht willen hebben, volstaat het een boekenwinkel binnen te stappen en een der talrijke exemplaren van dat boek te kopen. We blijven er niet meer bij stilstaan omdat de situatie allerbanaalst is geworden; toch is het ooit anders geweest... In de middeleeuwen werd het boek moeizaam met de hand geschreven (handschrift) op perkamenten of papieren vellen. Dat duurde meestal een hele tijd; bovendien was het basismateriaal enorm duur, zodat boeken enkel door bijzonder kapitaalkrachtige lieden konden worden aangeschaft. In de 10e eeuw bedroeg de tegenwaarde van een boek sermoenen meer dan een kudde schapen van 200 stuks! In 1499 nog kostte een bijbel met versierde beginletters negen gulden, terwijl de prijs van een vette os drie gulden bedroeg... Daarin is m.b.t. handschriften vandaag de dag nauwelijks verandering gekomen. In 1973 kocht de Brusselse Koninklijke Bibliotheek het handschrift van de Historie van Troyen van Jacob van Maerlant - een nochtans niet versierd, vrij onaantrekkelijk boek - aan voor de som van 1.750.000 F. Die hoge prijs heeft niet enkel te maken met de ouderdom van het boek, maar ook met het unieke karakter ervan. Twee dezelfde handschriften bestaan er immers niet. Al deed een afschrijver nog zó zijn best om van een bepaald werk twee dezelfde kopies te maken, het zou een onmogelijke opgave blijken te zijn! De middeleeuwse situatie is dus totaal verschillend van de onze. Boeken waren toen uitzonderlijke luxe-artikelen. De gewone man kon zich in de regel, zelfs als hij zou kunnen lezen, geen boeken aanschaffen. Boeken moeten we dus in de rijkere milieus van dat ogenblik gaan zoeken: de kloosters, de kringen van de hogere geestelijkheid en de adellijke hoven. En ook dan moeten we ons de boekenverzamelingen daar eerder bescheiden voorstellen. De bibliotheek van de Boergondische hertog Filips de Stoute († 1404) bijv. bevatte slechts een zeventigtal handschriften. Iedere bibliofiel heeft thans zonder moeite al gauw een tienvoudig boekenbezit... Om de grondig verschillende situatie goed te laten aanvoelen, ga ik wat uitvoeriger in op de realiteit van het middeleeuwse boek, het handschrift. | ||||||||||||||||||||||||||
Schrijven op perkament...In de middeleeuwen schreef men doorgaans met een ganzeveder op perkament (later op papier), d.w.z. op bewerkte dierenhuiden. Vooral de huid van schapen werd door looien en schrapen en schuren beschrijfbaar gemaakt. Dat schrijven viel echter niet mee. Goed afschrijven was (en is) een moeizame en gecompliceerde arbeid die veel concentratie vereist. De afschrijvers (kopiisten) werkten bovendien vaak onder moeilijke omstandigheden. Nog afgezien van het feit dat verwarming en verlichting in een schrijfbureau | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||
(scriptorium) lamentabel waren, eiste de houding waarin men urenlang zat (of stond) te schrijven een groot fysisch uithoudingsvermogen. De kopiistenklachten over verkleumde vingers en pijnlijke ruggen zijn dan ook niet verwonderlijk. Het produceren van een boek was een waar ‘monnikenwerk’, hoewel - de uitdrukking is enigszins misleidend - dit werk vanaf de 12e eeuw ook buiten de kloosterscriptoria werd beoefend. Het moeizame van de boekenproduktie en de duurte van de grondstof verklaren de geringe ‘oplage’ van een middeleeuws werk. Men moet hierbij in de regel eerder in eenheden dan in honderdtallen denken. Had een werk enig succes, dan werden er enkele kopieën van gemaakt, maar veel werden er dat uiteindelijk nooit, zeker niet wanneer het een werk in de volkstaal betrof. Dit had kwalijke gevolgen voor de tekstoverlevering. Van in den beginne reeds erg kwetsbaar, moest een middeleeuws werk de vernielende werking van eeuwen van onbegrip en vandalisme trotseren. Duizenden Nederlandse handschriften zijn in de loop der tijden verloren gegaan. In de 16e eeuw, toen het geschreven door het gedrukte boek werd verdrongen en onder invloed van het humanisme en de renaissance de literaire smaak was veranderd, werden de Dietse letterkundige werken uit de middeleeuwen als waardeloos beschouwd. Tal van perkamenten handschriften, die Middelnederlandse ridderromans, leerdichten, berijmde heiligenlevens en rijmkronieken bevatten, waarvan bovendien de verouderde taal haast onverstaanbaar was geworden, werden door boekbinders opgekocht en tot lijm gekookt of tot kaften, schutbladen en rugstroken versneden. Op die wijze ging vaak het laatste geschreven boek (codex) ten onder, waarin een ridderroman of een leerdicht was overgeleverd. In de 19e en de 20e eeuw werden tal van fragmenten van versneden handschriften uit 16e-eeuwse boekbanden losgemaakt en werd op die wijze althans een aantal verzen teruggevonden van werken, die in hun geheel verloren zijn gegaanGa naar eind1. Niet enkel de beginnende boekdrukkunst betekende een ramp voor de middeleeuwse tekstoverlevering. Ook de Beeldenstorm (1566) was in hoge mate verantwoordelijk voor de vernietiging van honderden handschriften. Marcus van Vaernewyck was ervan getuige hoe het opgezweepte volk te Gent kloosters en kerken binnendrong en talloze kostbare boeken in de Lieve gooide, zodat het water op de duur helemaal wit leek te zijnGa naar eind2. En wat ging er al niet verloren tijdens de Franse Revolutie? In het teken van vrijheid en broederlijkheid namen de Sansculotten in 1791-92 alles mee wat ze dragen konden, niet alleen schilderijen en andere kunstwerken, maar ook boeken en handschriften... Veel daarvan is definitief verloren gegaan: verkocht, zoek geraakt of moedwillig vernietigd...Ga naar eind3 Maar ook in recentere tijd sprong men niet altijd respectvol om met middeleeuwse handschriften. Het handschrift van Dat leven sinte lutghards (ca. 1300), een Middelnederlandse bewerking van het Latijnse heiligenleven van Lutgart van Tongeren door een niet nader geïdentificeerde minderbroeder Geraert, raakte na 1836 in handen van Franse kloosterzusters die er niet beter op vonden dan een aantal bladen te verknippen tot... hartvormige bladwijzertjes. Gelukkig kreeg een schilder uit Sint-Truiden, een zekere Aerts, het handschrift in zijn bezit in ruil voor lijm en behang. Door toedoen van een vriend stond hij het later af aan de geleerde filoloog J.H. Bormans, die de tekst uitgafGa naar eind4. Het sterkste geval in deze betreurenswaardige overleveringsgeschiedenis wordt ons meegedeeld door niemand minder dan Camiel Huysmans. Zijn oud-leraar geschiedenis, M. Gillet, was rond 1857 op bezoek bij een vriend-student, wiens vader het notarisambt uitoefende te Aubel. Gelukkig moest de gast daar naar de W.C., waar hij de vondst van zijn leven deed... Op de plaats | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||
waar hij het W.C.-papier verwachtte, vond hij het (nog) volledige 15e-eeuwse (papieren) handschrift van de St.-Servaeslegende, een werk van de eerste, ons met name bekende Nederlandse dichter, Henric van Veldeke! Gillet bezorgde het handschrift aan Bormans, die het uitgafGa naar eind5. Veel is verloren gegaan. Van sommige werken kennen we niets meer dan de titel en een vage inhoudsomschrijving: van de Madocke van Willem die Van den vos Reynaerde dichtte, van het Leven van Sinte-Clara van Jacob van Maerlant en van vijf van de zeven Bliscappen van Maria is geen enkel vers overgebleven. Van andere werken zijn slechts fragmenten bewaard en tal van werken zijn slechts in één handschrift overgeleverd. Dat laatste is ook het geval voor de Middelnederlandse Beatrijslegende. Gelukkig wordt er ook nu nog een en ander gevonden. Van het in de middeleeuwen beroemde werk Secreta Secretorum kende men tot voor kort enkel de Middelnederlandse vertaling in versvorm van Jacob van Maerlant, nl. Heimelijkheid der Heimelijkheden (2e helft 13e eeuw), o.m. bewaard in het Beatrijshandschrift (cf. infra). W.L. Braekman ontdekte echter in 1983 dat er zich in de boekerij van het museum van de Stichting Oud-Hattem (in de buurt van Zwolle) een codex met Middelnederlandse teksten bevond. Het handschrift uit het midden van de 15e eeuw bevat overwegend medische prozateksten, maar óók een (tot nog toe onbekende) prozavertaling van het hogergenoemde Latijnse werkGa naar eind6. Zo wordt onze kennis van de Middelnederlandse literatuur nog voortdurend vergroot. De literatuurstudie van middeleeuwse werken wordt echter met nog andere moeilijkheden geconfronteerd. Meestal kennen we die werken niet in een door de auteur zelf geschreven handschrift (een autograaf), maar moeten we ons tevreden stellen met kopieën van kopieën. De problemen zijn dientengevolge legio. Immers, iedere kopiist, zelfs de allerbeste, maakt fouten. Wanneer een tekst dan enkele keren is afgeschreven, is het oorspronkelijke werk soms zo veranderd dat het nauwelijks nog valt te herkennen. Respect voor de auteurstekst is de minste der bekommernissen van een kopiist, die zijn voorbeeldtekst dikwijls heel eigenmachtig interpreteert en bewerkt. Hoe men zich dan een beeld kan vormen van het origineel op grond van een handschrift vol bewuste en onbewuste kopiisteningrepen, is een van de vele hachelijke vraagstukken van de middeleeuwen-filologie. Om nu, in navolging van Jo Van Eetvelde, vanuit een handschrift te kunnen lezen, moet men nog enkele dingen in acht nemen. In tegenstelling tot een modern boek waarin de bladzijden worden geteld (pagineren), wordt in een handschrift met bladen gerekend (foliëren). In een modern boek is de eerste bladzijde (rechts) bijv. p. 1; draait men deze om, dan is de volgende bladzijde (links) p. 2; de volgende (rechts) p. 3, enz. In een handschrift rekent men met voor- en achterkant van een blad (folio): de eerste bladzijde (rechts) wordt dan aangeduid als fol. 1 recto; de volgende bladzijde (cf. p. 2) is fol. 1 verso; de volgende (rechts): fol. 2 recto, enz. (recto en verso worden gewoonlijk afgekort als resp. ro en vo). De kolommen duidt men aan met kleine letters: a (1e kol.), b (2e kol.). Kopiisten brachten in hun handschriften doorgaans geen leestekens aan, zodat de tekstuitgever dit dient te doen, althans indien hij zijn tekst voor een breed publiek bestemt. Het is duidelijk dat de aangebrachte interpunctie zijn interpretatie van de tekst weerspiegelt. In ons geval beantwoordt de interpunctie aan de voordracht van Van Eetvelde. Nog een andere moeilijkheid dient te worden vermeld. Bij hun tijdrovend werk gebruikten de kopiisten een heel arsenaal van afkortingen. In het Beatrijshandschrift zijn de voornaamste:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
Het BeatrijshandschriftGa naar eind7Het handschrift waarin zich de Beatrijs bevindt, is als één verzamelcodex aangelegd, d.w.z. dat het van in den beginne nog heel wat andere werken bevatte. De codex berust in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage onder het nummer (de signatuur): 76 E 5. Het boek bestaat uit vier gedeelten. Het eerste gedeelte (fol. 1 ro - fol. 46 vo) bevat Die dietsche doctrinale, een leerdicht over liefde en vriendschap, deugden en ondeugden. Het tweede gedeelte (fol. 47 vo a - fol. 54 vo a) bestaat uit de meesterlijke berijming van de legende van zuster Beatrijs. Het derde deel (fol. 54 vo - 61 ro) bestaat uit een aantal korte catechetische teksten en gebeden; het vierde deel (fol. 61 vo - 67 ro) bevat Die Heimelicheit der heimelicheden van Jacob van Maerlant. Om zich bij het inbinden van de bladen en katernen niet te vergissen, werden onderaan op het verso van het laatste blad vaak een paar woorden (rood onderstreept) van het eerste blad van de volgende katern aangebracht. Dit noemt men custoden en vindt men o.m. op fol. 48 vo. De foliëring werd in modernere tijden aangebracht. Merkwaardig genoeg heeft een 18e-eeuwse bezitter van het handschrift, Jacob Visser, het Beatrijsgedeelte gepagineerd. Het handschrift is geschreven in een sierlijke littera textualis, d.i. een in de eerste plaats op leesbaarheid gerichte schriftsoort (cf. infra). Tijdens het schrijven liet de kopiist plaats vrij voor de versierde beginletters (initialen) en de eenvoudiger sierletters (kapitalen van meestal twee versregels hoog, de zgn. lombarden), die er met rood of blauw werden ingetekend. Dat was het werk van de rubricator, zo genoemd naar de ‘rubrijc’ (rode inkt) die hij gebruikte. Soms waren kopiist, rubricator en miniaturist één en dezelfde persoon, wat vermoedelijk het geval was voor het Beatrijshanschrift. Onze tekst begint met de gehistorieerde initiaal V (fol. 47 vo a). Het ingewerkte tafereeltje toont tegen een gouden achtergrond de Madonna met het Kind, naakt op de arm, en in de rechterhand een lelietak, symbool van de maagdelijke zuiverheid. Voor haar ligt een non in grijs | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||
habijt met zwarte kap, voor de ingang van het klooster, voorgesteld als een witte gekanteelde poort met rood puntdak. De codex is met vrij grote zekerheid te dateren rond 1374. Het handschrift begint namelijk met een ‘paastafel’, d.i. een tabel waarmee kan worden berekend op wat voor dag Pasen valt. Boven deze tabel staat een notitie, waaruit blijkt dat men dit gedaan heeft voor het jaar 1374. Hoewel daarmee geen uitsluitsel wordt gegeven, is het op grond van die notitie toch aannemelijk dat de codex omstreeks dat jaar werd vervaardigd. Het is echter belangrijk voor ogen te houden dat dit niets zegt over de ontstaanstijd van de Middelnederlandse Beatrijslegende; er kunnen tussen het originele gedicht en de bewaarde tekst in het Haagse handschrift immers een x-aantal kopieën hebben bestaan (cf. supra). Ook over de plaats van ontstaan van het handschrift zijn we zo goed als zeker: Brabant. De taal, maar ook de opgenomen teksten wijzen in die richting: Die dietsche doctrinale van de Tervurenaar Jan van Boendale of van iemand uit diens naaste omgeving; een aantal passages uit werken van de Brabantse mysticus, Jan van Ruusbroec († 1381). Vooral dit laatste is belangwekkend. Er wordt hier immers geciteerd uit werk van Ruusbroec op een ogenblik dat de Groenendaalse prior nog niet was gestorven. Het handschrift zal dus wel in Brussel of omgeving tot stand zijn gekomen. Waar? In een kloostermilieu, waar de Dietse teksten bedoeld waren voor de lekebroeders, die geen Latijn kenden? Mogelijk, maar dan bevreemdt toch wel de opname van een tekst als Heimelijkheid der heimelijkheden. Dit werk was door Jacob van Maerlant voor de jonge Floris V, graaf van Holland, geschreven en leerde hoe wereldse gezagsdragers dienden te handelen: hoe ze rechtvaardigheid moesten nastreven, hoe ze omzichtig met raadgevingen moesten omspringen, enz. Die tekst was enkel van belang voor een hofmilieu en daar moeten bijgevolg ook de lezers/het publiek van dit handschrift worden gezocht. M.a.w. we hebben sterke vermoedens dat ook de Beatrijs in een Brabants hofmilieu heeft gecirculeerd. Dat is dan tijdens de regering van Johanna en WenceslasGa naar eind8. De opname van Ruusbroecpassages is hiermee niet in tegenstrijd, vermits de Groenendaalse priorij van meet af aan goede contacten met dit milieu onderhield. Maar nogmaals: het betreft hier het gedicht, zoals opgenomen in de Haagse codex. Dat er evenwel argumenten zijn om ook het oorspronkelijke gedicht binnen een Brabants hofmilieu te veronderstellen, zal ik later nog betogen. | ||||||||||||||||||||||||||
Lezen vanuit het handschriftNu we het Beatrijshandschrift hebben leren kennen, kunnen we proberen het handschrift te lezen. Veel problemen biedt een dergelijke lectuur niet, vermits het handschrift heel verzorgd en duidelijk is geschreven. Ik geef wat begeleidende commentaar bij lectuur van het begin van de tekstGa naar eind9. Na de gehistorieerde initiaal V lezen we een hoofdletter A; dan de letter n, dus: VAn. De opeenvolging van letters met verticale schachten (m, n, i, u) kan problemen bieden, maar de kopiist helpt ons in dit handschrift door boven de i's een fijn streepje (ons puntje op de i) aan te brengen, zodat het vierde woord van de eerste versregel duidelijk te lezen is als: mi (voor de weergave van de verschillende letters van de littera textualis, zie tekening pagina 91). De punt na bate duidt aan dat de eerste versregel daar eindigt (is dus niet te vergelijken met onze moderne interpunctie); met Die begint een nieuw vers (dat eindigt met late). Wanneer een e op een d volgt, heeft de e de neiging om tegen de d aan te leunen; zie liede, raden en Ende. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||
In sin (regel 4) heeft men een ander soort s dan in es (regel 7). Het blijkt dat we te maken hebben met twee verschillende vormen voor de letter s waarvan het gebruik wordt bepaald door de plaats in het woord. Aan het einde van het woord komt alleen de ronde slot-s voor (cf. es, als, was, dats); in andere posities alleen de lange s die als een haak op de schrijfregel staat (cf. sin, scone, sonder, soghede, ghijsbrecht, enz.). We lezen tot nog toe: VAn dichten comt mi cleine bate
Die liede raden mi dat ict late
Ende minen sin niet en vertare
Dan volgt een hoofdletter M met apostrof: Maer. Verder lezen we (men lette erop hoe de afkortingen worden opgelost): Maer om die doghet van hare
Die moeder ende maghet es bleuen
Hebbic een scone mieracle op heuen
Hier stoten we op een moeilijkheid die aanvankelijk wat bevreemdend werkt. Waar wij een v spellen, schrijft de kopiist meestal een v aan het begin van een woord of na een voorvoegsel (van, vant, vint, ondervoet, vleescheliker, vermaende), maar op andere plaatsen schrijft hij een u (begheuen, houesche, bliuen, steruen), wat ons wel eens als moeilijker leesbaar overkomt (cf. ouer, couent, lieuer, duuel). Daarmee is echter de kous niet af. Waar wij nu een u spellen, schrijft de kopiist meestal eveneens een u (ludene, duuel, dunct, rouwe), maar soms gebruikt hij daarvoor een v (v, vter, nv). Dat geeft soms erg bizarre vormen zoals bijv. vut (d.i. uut, ‘uit’). En helemaal vreemd wordt het wanneer de kopiist de w (in het Frans: double v; in het Engels: double u) voor uu gebruikt: wt (uut). Regel 11 begint met een hoofdletter J: Jc (wat ‘ik’ betekent). Hieruit leren we dat ook het gebruik van i en j tot op zekere hoogte door mekaar loopt. De hoofdletter van beide heeft echter overal de vorm van een J. Met deze elementaire inzichten gewapend, moet het na enige oefening mogelijk zijn om uit het Beatrijshandschrift te lezen. Opdat die lectuur doorlopend zou kunnen worden gecontroleerd, werd een diplomatische transcriptie na de foto's van het handschrift afgedrukt. Diplomatisch betekent dat de uitgave de tekst weergeeft zoals die in het handschrift staat, echter volgens het principe van ‘het lezend oog’, d.w.z. dat afkortingen werden opgelost en aangegeven. In de regel wordt een diplomatische uitgave niet van interpunctie voorzien; wanneer ik dat wel doe, is dat om de brug te slaan naar de voordracht van de tekst door Jo Van Eetvelde. M.a.w. de heel eigen doelstelling van de ‘voordracht vanuit het handschrift’ heeft het ietwat ongewone karakter van de uitgave bepaald. |
|