Awater. Jaargang 9
(2010)– [tijdschrift] Awater– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Begin dit jaar publiceerde Anna Enquist Nieuws van nergens, haar zevende bundel sinds haar debuut Soldatenliederen (1991). Andermaal met gedichten over de gevoelens van onmacht en leegte in haar leven sinds de dood van haar dochter. Ze beziet zichzelf, een vrouw die van geen ophouden weet. Heel soms is er ‘eventjes rust’. door Arjen van Veelen ‘Die vrouw kan niet anders’, zegt Anna Enquist over het zelfportret dat ze schildert in het titelgedicht van haar nieuwe bundel. Ze weet dat het zo is en het vermoeit haar zelf wel eens, maar een ander thema is er niet. Opnieuw schrijft Enquist - via voetbalwedstrijden, via een uiteengevallen strijkkwartet, via odes aan andere dichters - gedichten over verlies. De foto die Enquist koos als omslag van Nieuws van nergens is tekenend: een grijsblauw, winters tafereel, een berijpt weggetje dat naar rechts afbuigt en uit het zicht verdwijnt in de mist. Het beeld illustreert het niemandsland waar Enquist zich in bevindt sinds de dood van haar dochter bij een verkeersongeluk in 2001. Nieuws van nergens is haar eerste bundel sinds Tussentijd uit 2004. De afgelopen jaren publiceerde ze de roman Contrapunt (2008) en de novelle Mei (2007). In veel gedichten in de nieuwe bundel valt het woord sneeuw; sneeuw die de straatstenen en de stad verstopt; voetballers in de sneeuw; sneeuw als de ruis op een televisiescherm; versgewassen shirtjes die weer maagdelijk worden als sneeuw. En in het titelgedicht: een desperate, rillende, standvastige verslaggeefster die vergeefs aandacht vraagt voor ontij, een sneeuwstorm, met een stem die ‘hoog en bang’ klinkt. Terwijl de kijkers afhaken door dit non-nieuws, blijft de reporter ‘briesen/ in een microfoon, een eindeloze stroom/ met nieuws van nergens.’
In ‘Meisje aan het raam’, reageert u op deze dichtregel van Frans Budé: ‘iets wat niet meer loopt, oneindig af’. Bij dat beeld van Budé stelt u vragen, en zo komt u vervolgens met een ‘elleboogstoot voor de vraagtekens’. Wat doet die stoot? ‘Het is een heel heftige overtreding, die altijd gemaakt wordt uit onmacht. Als een speler niet meer in staat is zijn tegenstander op een normale manier te passeren, deelt hij stiekem zo'n stoot uit. Soms merkt de scheids dat dan niet, maar zie je later de televisiebeelden terug in zo'n voetbalpraatprogramma. Ik wilde die onmacht tonen: je kunt wel allemaal vragen stellen, maar dat heeft helemaal geen zin. Die elleboog schakelt het zinloze gevraag uit. Je kunt je beter gewoon bij het beeld bepalen; kijken wat je daarbij voelt.’
U schrijft vaker via voetbalmetaforen over heftig persoonlijk verdriet. Zoals in ‘Fantoom’. Daar koppelt u de pijn van gemis aan de acties van voetballer Roy Makaay, die ‘Das Phantom’ wordt genoemd: een spookverschijning die soms de wedstrijd kan doen kantelen. ‘Dit gedicht schreef ik bij een foto van hem, waarop hij is afgebeeld als spook. Roy Makaay zie je soms de hele wedstrijd niet, maar opeens staat hij voor | |
[pagina 6]
| |
het doel van de tegenstander en pleurt ie 'm erin. Voetbal is een theater waar je een gedicht in kunt laten afspelen, zoals ik ook schrijf over, bijvoorbeeld, het spelen in een strijkkwartet. En voetbal kan ook heel heftig zijn, hoor. Dat zie je in het stadion pas, wat een gewéld het eigenlijk is, wat een keihard gevecht. Op tv lijkt het meer een balletvoorstelling. ‘Niet alleen de hooligans doet het veel; ook bijvoorbeeld de jongens van Hard Gras, met wie ik soms optrek: heel goede schrijvers, die een groot gedeelte van hun tijd wijden aan voetbal, zoals ik veel tijd wijd aan muziek. En deze voetbalkijkers gaan net als muzikanten niet mee in de emoties, maar houden de techniek in de gaten. Zelf heb ik die voetbalkennis niet, ik vind het gewoon gezellig.’
In ‘Een lied voor de wasvrouw’ brengt u een lofdicht aan de vrouw die de shirtjes van de voetballers weer wit maakt ‘Als nieuw. Als verse sneeuw’. ‘In het reguliere voetbal zie je nauwelijks vrouwen, behalve dan de juffrouw van de kantine en de vrouw die shirtjes wast. Ik heb me altijd aangetrokken gevoeld tot die mannenwereld, ook al toen mijn zoon voetbalde. De wasvrouw in dit gedicht is dienstbaar aan die jongens. Die jongens zijn trots op hun vlekken: dat zijn tekens dat ze echt gevochten hebben. En zij wast ze weer weg. Misschien zit daar haar triomf in; misschien is het ook nieuwsgierigheid. Of een heimelijke trots dat ze er ook bij hoort.’
In ‘1974’ vergelijkt u de euforie vlak voor de verloren wk-finale met de geboorte van uw dochter in datzelfde jaar. Toen werd ‘het scherpste verlies in gang gezet’. Zit er woede in dit gedicht richting de mensen voor wie die verloren finale een kras op de ziel is? ‘Zo van: wat zitten die mensen te zeuren? Ja, natuurlijk. Maar het zijn ook twee onvergelijkbare dingen, die toevallig samenkomen in dat jaartal. Ik schreef het in opdracht voor een themanummer van Hard Gras over '74. Mijn eerste associatie bij dit jaartal is de geboorte van mijn dochter. In dit gedicht zit ook een Cassandra-achtige toespeling: als we beter hadden opgelet, als we er niet vanuit gegaan waren dat we wel even zouden winnen, als we gewaarschuwd waren dat het mis kon gaan, dan... Iedereen dacht dat we wel even zouden winnen.’ Nieuws van nergens
Daken schuiven van de huizen, geven
buizen bloot. Geluidloos breken
berken af. In het hart van de orkaan
vertelt zij wat ze ziet, verslaggeefster
van niets. Hulpdiensten, windkracht?
Herkansing in het late nieuws, ze zegt
een slachtoffer met halflang haar,
opstopping, sneeuwalarm.
Haar stem klinkt hoog en bang.
Kijkers gaan koffiezetten, klikken door.
Hier dreigt ontslag, dat zie je zo. Maar
tot het zover is staat op een berg,
te dun gekleed, iemand te briesen
in een microfoon, een eindeloze stroom
met nieuws van nergens.
In ‘Rembrandt en Saskia’ laat u de schilder via de spiegelende ogen van zijn vrouw zichzelf schilderen: ‘Niet hoe zij was maar wat zij dacht,/ wat zij achter de ezel zag, wat zij/ vertelde met die blik - toegangsbiljet/ tot doffe rouw: een zelfportret.’ ‘Saskia kijkt heel intens op dit schilderij. Waar kijkt ze naar? Ze kijkt naar hem, naar de schilder. Eigenlijk schildert hij haar blik op hem. Hij denkt: ik heb iets te pakken. Maar wat? Hij twijfelt: ik zit die kin nu wel heel mooi vorm te geven, dat pareltje, maar wat doe ik eigenlijk? Wat hij vastlegt is: een zelfportret via spiegelingen. En later, toen Saskia gestorven was, dacht hij misschien: wat heb ik nu eigenlijk geschilderd?’
Herkent u die twijfel als u zelf schrijft? ‘Waar je ook over schrijft, het verlies komt altijd ergens naar voren. Daar had ik het laatst over met Gerrit Kouwenaar, die mijn bundel gelezen had. Hij zei: “Het richt je schrijvende hand.” Dat vond ik zo'n prachtige uitdrukking. Hoe dat gaat zie je bijvoorbeeld in mijn idioot lange gedicht “Saline”, over zoutwinning en het klooster Bentlage in het Duitse Rheine. De grafisch kunstenaar Cees Andriessen, die wel eens in dit klooster verblijft, had een aantal dichters verzocht om | |
[pagina 7]
| |
een gedicht te maken, dat hij zou illustreren. In dat klooster had ik helemaal geen zin, dat gedoe met geloof, maar dat zout - dat vond ik enorm fascinerend. Het is een vrij beschrijvend, historisch gedicht geworden, waar ik veel research voor heb gedaan. Maar dan zie je toch hoe in de laatste regels mijn eigen ellende er gewoon weer tussendoor komt. Het beeld van Andriessen, met allerlei kleine verfkloddertjes en een felrode klodder in het midden, paste hier precies bij.’
Hoe was het om in Rheine rond te lopen? ‘Ik zou er eerst een weekend heengaan, maar kon daar geen tijd voor vinden. Mijn research heb ik via internet gedaan. Pas bij de presentatie van de bundel zag ik de zoutwinning voor het eerst. Alles was er precies zoals ik me had voorgesteld, behalve de akoestische effecten, die had ik gemist: er druppelt daar water door dat rijshout en dat doet dan tik tik tik. Eigenlijk wel jammer dat ik dat niet had geweten.’
Voor Remco Campert schreef u ‘Pauze’, over een gezamenlijke rookpauze bij een pompstation tijdens een tournee met schrijvers. ‘Dat zijn momenten die bij ons allebei blijven hangen: het motregent en daar staan we dan, als enige rokers. Niet één keer, maar iedere keer weer. Ik vind het fijn dat die momenten nu zijn vastgelegd.’
‘Naast de toiletten/ van het pompstation trilt het echte leven’ ‘Ja, het gedóe. Als je in de bus zit, is iedereen bezig met zijn eigen werk. Iedereen is met zijn hoofd in de schouwburg. Maar als je uitstapt, dan zie je dat die poëzie en die schouwburg helemaal niks voorstellen. Je kan enorm opgaan in het voordragen voor volle zalen - maar ik denk: nou ja, het is op zijn hoogst leuk | |
[pagina 8]
| |
en vooral gewoon gezellig. Maar het echte leven is andere koek.’
Relativeert u dan zo'n tournee, of ook het schrijven zelf? ‘Je moet het schrijven heel serieus nemen, maar je moet het niet... te belangrijk maken. Je moet je plaats kennen. Dat klinkt misschien heel calvinistisch, maar het is in de eerste plaats voor jezelf van belang om gevoelens zo nauwkeurig mogelijk vast leggen. Je bent geen Homerus. Ik zie wel eens collega's die enorm in zichzelf geloven en het schrijverschap veel te serieus nemen. Het is natuurlijk ook lastig: je kúnt dit werk alleen doen als je het serieus neemt. En tegelijkertijd is het allemaal maar van heel beperkt belang.’
U klimt door het busje langs ‘scherpe knie-/ schijven’. ‘Heel praktisch gezien: die busjes zijn klein. Wij moeten van achteren langs mensen met boeken en uitstekende knieën. Je stoot al snel tegen mensen aan. Maar het duidt ook op de drang dat je er uit wil, omdat je even de pest hebt aan het gedoe: wij gaan lekker roken.’
En eenmaal buiten: ‘ruim baan/ voor de woede’. ‘Ja. Dan sta je even in het echte leven. Met alle narigheid van dien. Dan heb je contact met je onderliggende woede; en zo sta je dan ook met elkaar te praten, half scheldend. Zo werkt het vaker in mijn gedichten: een concrete, alledaagse gebeurtenis wordt zo ingekaderd dat het ook ergens anders over gaat. Het lijkt soms op het vertalen van die gewone dingetjes.’
In het titelgedicht briest een ‘verslaggeefster/ van niets’ [...] ‘een eindeloze stroom/ met nieuws van nergens.’ ‘Soms kan het me ontzettend uit de keel hangen om alsmaar over verlies te moeten schrijven. In dit gedicht bekijk ik mijzelf van een afstandje en beschrijf ik de gevoelens die ik soms heb: dat mensen wel zullen doorzappen, die vrouw staat daar maar te briesen, ze weet van geen ophouden. We gaan koffiezetten. Het is een ironisch, somber portret van mijzelf als schrijver: die ontzettende vermoeidheid, dat het alweer over hetzelfde moet gaan. Het is natuurlijk helemaal niet waar dat er niemand luistert. En mijn boeken worden in enorme aantallen verkocht. Je zou bijna zeggen: die vrouw heeft eigenlijk niks te klagen. Maar soms voelt het gewoon zo.’
Zou u over iets anders kunnen schrijven? ‘Tot nu toe is dat niet gelukt, nee. Ik weet het niet... ik moet maar kijken hoe dat gaat. Maar Gerrit Kouwenaar had denk ik heel erg gelijk: je ontkomt er niet aan.’
Ook uw vroege gedichten gingen over verlies. Hoe ziet u die nu? ‘Toen schreef ik veel vrijer; niet over zo'n specifiek verlies dat je moederschap aantast. Maar ik zou ze niet willen veranderen. Ik ben ze trouw: zo was ik toen. Ik ga achter die gedichten staan. Als ik proza teruglees, denk ik soms: dat had wel wat minder gekund. Met Contrapunt heb ik dat niet hoor, dat boek is heel karig geschreven. Komend jaar, in de herfst, moet ik die oude gedichten weer voorlezen, in een programma met pianist Ivo Janssen. Ik ben heel benieuw hoe ik dan tegenover die gedichten zal staan.’
Hoe koos u de titel ‘Nieuws van nergens’? ‘Eigenlijk heb ik die gejat: tijdens een dansvoorstelling hoorde ik het nummer More news from nowhere van Nick Cave. Ik was meteen door het liedje gegrepen. Dezelfde nacht wist ik het ineens: dit wordt de titel. Meestal heb ik die al in het begin; nu pas aan het eind. Dat ‘nergens’ duidt ook op een niemandsland. Sinds zij dood is, ben ik niet meer in het hier en nu. En in het verleden ben ik ook niet. Dus waar ben ik eigenlijk?’
In ‘Keizer’ voelt de ik-persoon zich bevrijd van meningen en gedoe, om zich te ‘wijden aan leegte,/ krijtlijnen, maatstreep, het stralend zinloze.’ ‘Dat gedicht is geïnspireerd door de muur van keizer Hadrianus in Noord-Engeland. Ik ben er een aantal keer wezen wandelen. Je ziet er de overblijfselen van een enorm Romeins soldatencomplex. Al het gedoe van die keizer, al zijn enorme inspanningen - alleen nog maar krijtlijnen. Misschien hetzelfde relativerende als in dat gedicht voor Remco Campert: je kunt overspoeld raken door dingen die anderen belangrijk vinden; door meningen; gedoe; mensen die weten hoe je het moet aanpakken. Je wil er even uit, alleen nog maar dat grote beeld zien. ‘Dan zit ik in Engeland boven op een berg en denk ik aan die keizer. Hijwas bezig met het uitbouwen van het Romeinse rijk. Al zijn inspanningen, wat bleef er van over? Krijtlijnen. Dat heeft iets heel klinisch, iets esthetisch. Als je dat ziet, heb je eventjes rust. In dit gedicht zit ook veel sympathie voor keizer Hadrianus.’ Anna Enquist: ‘Nieuws van nergens’. Arbeiderspers, 2010. 60 pagina's €16,95. |
|