1 gedicht 1000 woorden
Poëtisch hoerenlopen
‘de dichtkunst’ van Gerrit Kouwenaar
De dichtkunst
het is nuttig daarover eens uit te weiden
niemand kent haar nog goed
het gevoel, roept de moeder. de broer broeder
beaamt het, zegt nog omfloerst
het onzegbare. De zus zuster
toetert maar zwijgt, spoelt
dus het gevoel. boert opnieuw. zoekt
roestvlekken lijken. blijkbaar
gietijzeren stoelen. men gaat zitten, voelt
Gerrit Kouwenaar, uit: 100 gedichten. Querido, Amsterdam 1969.
door Rob Schouten
1969, ik was toen vijftien, was een bijzonder interessant jaar: Jan Palach stak zichzelf op een plein in Praag in brand, John Lennon en Yoko Ono hielden hun ‘Love-in’ in het Amsterdamse Hilton-hotel, ten noorden van New York City werd het beroemdste popfestival aller tijden, Woodstock, georganiseerd en Neil Armstrong zette de eerste menselijke stappen op de maan.
Gerrit Kouwenaar publiceerde in dat jaar een bundel getiteld 100 gedichten. In een daarvan, ‘de dichtkunst’, schreef hij, over de dichtkunst dus: ‘zij blijft nieuws’. Dus niet ‘zij blijft nieuw’ of zo, maar nieuws: journaal, op televisie, in de krant. Ironie om in zo'n gedenkwaardig jaar aan te komen met de poëzie? Het moet haast wel - weinig mensen zullen het met hem eens zijn geweest. De hele titel maakt op mij een wat ironische indruk, zo pontificaal, ‘de dichtkunst’, en dat ze nieuws blijft, dat wil zeggen altijd al nieuws geweest zou zijn. Ik denk dat je de eerste vijf regels van dit gedicht niet kunt lezen zonder een glimlach op de lippen: ‘het is nuttig daarover eens uit te weiden’, hoezo nuttig? En waarom uitweiden? Hebben we soms niks beters te doen?
Enfin, omdat niemand haar goed kent of weet waar zij vandaan komt, moeten we het er maar eens over hebben. Wat een praterig begin voor zo'n moeilijke dichter. Maar ook, wat een brutale immanente en poëticale inzet, het gaat onbeschaamd en onverhuld over zichzelf er wordt iets in gezegd over de poëzie.
Poëticale gedichten zijn lange tijd ‘in’ geweest, Baudelaire schreef ze, de symbolisten deden niets liever en ook de Vijftigers, waartoe Kouwenaar behoorde, schreven nogal wat gedichten over gedichten. Tegenwoordig is het genre geloof ik een beetje doodgebloed, maar dit is nog een exemplaar uit de glorietijd van het poëticale gedicht en ook eentje die het beestje direct bij de naam noemt.
De hamvraag luidt dus: waar komt de dichtkunst vandaan? Of wat volgt de reactie van Kouwenaar op die vraag is, waag ik te betwijfelen. Toch wordt de rest van het gedicht gespendeerd aan een mogelijk antwoord.
Wat direct opvalt in de volgende dertien regels is de overmaat aan oe-klanken: gevoel, roept, moeder, broer, broeder, omfloerst, toetert, spoelt, boert, gevoel, boert, zoekt, vloeiblad, roestvlekken, stoelen, voelt, hoer, hoeder. Het lijkt wel of er iemand heel erg huilt of weeklaagt. De klank tilt het gedicht direct al een eindje boven de gewone mededeling uit, er is aan de muzikaliteit gewerkt, maar op een haast overdadige, ostentatieve wijze, alsof Kouwenaar wil laten zien hoe het niet moet.
Dan de mededeling. De moeder zegt dat poëzie afkomstig is van het gevoel, de broer beaamt het en ‘zegt nog omfloerst het onzegbare’, dat kan allicht twee dingen beduiden, namelijk dat hijzelf het onzegbare zegt maar ook dat hij zegt dat de poëzie behalve van het gevoel ook van het onzegbare komt. Gevoel, het onzegbare: allebei moeilijk aanwijsbare, emotionele instanties, maar wel wat romantische geesten graag over de poëzie beweren.
Opvallend is dat de broer de ‘broer broeder’ wordt genoemd, misschien om het familiaire en officiële met elkaar te verbinden, het korte en het langere, maar vast ook omdat ‘broeder’, net als ‘zuster’ iets verderop, verwijst naar de verzorgende sector. We zitten hier ‘kortom’ helemaal in de warm dampende kring van de familie, van de verzorging en daarvan dan ook weer de onderkant, want de zuster spoelt de ondersteek, dat wil zeggen de pispot. Huiselijker, huisbakkener kan haast niet.
In de volgende strofe is de familie gezwollen tot een neutraal, allesomvattend ‘men’, kennelijk zijn wij allemaal die familie. ‘Men boert’, in het verlengde van die ondersteek zal ik maar zeggen. En even later ‘boert opnieuw’ - ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Kouwenaar hier, vooruitlopend op een dichter als Van Dixhoorn, ook letterlijk ‘boert opnieuw’ bedoelt, dat wil zeggen het woord ‘boert’ voor de tweede keer. Daarna gaat het gedicht een beetje een