Wat leest...
Katinka Polderman
‘Strooien met citaten doe ik niet’
‘Jou te mogen pijpen, is mijn puurste vorm van poëzie.’ Dat zong Katinka Polderman (1981), een van de meest interessante cabaretiers van de jongste lichting. En ook: ‘En dan gedichten, als het rijmt en iedereen die snapt het nie, dan doe je het in een boekie en dan noem je het hoge poëzie.’ Met zo'n programmaverklaring, was Awater bovengemiddeld benieuwd naar de rol van poëzie in het leven van Polderman.
door Thomas Blondeau
‘Op mijn wc hangt een gedicht van Poesjkin. Dat ken ik uit mijn hoofd. Ik hield van u, de tijd verstreek maar bluste mijn liefde niet geheel en al misschien. Ik heb toen een bundel van hem gekocht, viel ontzettend tegen. Hij dicht natuurlijk over dingen die speelden in zijn tijd en als je de context niet kent, mis je toch veel. Dan schrijf hij een gedicht voor Vorst Die en Die of over een of ander klooster. Er hangen nog wel meer gedichten op mijn wc, hoor, Komrij en Rik Ameloot.
‘Maar strooien met citaten doe ik niet. Het is toch wat opschepperig om met je poëziekennis te pronken. Je hebt alleen maar iets uit je hoofd geleerd. Kun je ook met telefoonnummers en adressen doen. Al was mijn eerste ontmoeting met poëzie wel een gedicht dat ik samen met mijn moeder uit het hoofd leerde. Over rooie appeltjes. Daarna kwam een bundel van Kees Stip en de liedjes van Willem Wilmink. Als kind haalde ik een bundel van J.C. Bloem uit de kast. Vond ik prachtig, al heb je als achtjarige niet direct voeling met Denkend aan de dood kan ik niet slapen.
‘Als puber ga je ook gedichten schrijven. Tragische gedichten die bol staan van de clichés, omdat je denkt dat het zo moet. Dat schriftje ben ik gelukkig kwijtgeraakt. Maar al vrij snel kwamen de cabaretteksten naar voren. Misschien dat ik daarom meer heb met toegankelijke dichters
Foto: Willem de Roon
zoals Toon Tellegen of Herman de Coninck. Lucebert of Ilja Leonard Pfeijffer, daar heb ik het geduld niet voor.
‘Inclusief liedteksten heb ik zo'n honderd poëziebundels waarvan een vierde toch echt “leespoëzie” is. Uit die laatste categorie kan ik metaforen putten. Als Tellegen schrijft over hoe hij iemand de mooiste jaren van zijn leven aanbiedt en daar eerst even het stof van afveegt, zo'n beeld blijft me bij.
‘Zelf zou ik niet snel gaan voordragen tijdens een voorstelling. Soms probeer ik het wel eens maar ja, ik heb die gitaar niet voor niets. Liefdesgedichten lukken me niet, liefdesliedjes wel. Maar die zing ik nooit voor de jongen waar ik verliefd op ben. Daar ben ik te schijterig voor. Ja, één keer. Maar toen was ik dronken. In de kroeg maak ik wel eens bierverzen met wat vrienden: “Ik doe steeds Marijke Boon na/Na een stuk of vijf Corona”, dat werk. Een volwaardige bundel zit er dus niet in. Mijn teksten zie ik nog wel eens uitgeven worden. En misschien komen daar dan wat gedichten bij. Maar zover ben ik nog niet.’