Nieuw werk
Pieter Boskma
Afgezonderd van de massa, ingekapseld door jouw dood,
aan het werk als nooit te voren en zo goed als slapeloos,
moet ik mij maar schikken en mij overgeven aan het stromen
van de woorden en mijn leven op dit pad tussen de bomen.
Op de hoogste duinen schijnt de zon, verder heerst de dikke mist
die al de hele dag hardnekkig uit de zee aan land blijft komen.
Het landschap en ik hebben ons niet in elkaar vergist:
wij zijn het waar jij nu je intrek hebt genomen.
Zie onze blanke koppen boven het grauw uitsteken!
Aanschouw het gouden zwieren van ons helmgrashaar!
Hoor ons virtuoos de taal van alle vogels spreken!
Zo vloeiden wij rondom jou naadloos in elkaar,
en de dieren in deze nieuwe, onbegrensde habitat
zijn nu net zo vrij als jij, en knielen, en zeggen jou dank.
Er hangt een blauwe gloed over het bos
die ik niet goed thuis kan brengen; het
lijkt het meest nog de benauwde blos
op de wangen van een stervende.
En weer hoor ik je kreunen als een
aangeschoten dier, en zie je blik
breken en je mond versmallen
en je magere hand die zo stil ligt.
Het zal gewoon de mist wel zijn,
die meester van vermommingen,
en jij bent vast allang in staat
om daar dwars doorheen te zien -
voor mij verdicht hij zich tot je gelaat
en ik hoor je verre stem zacht zingen.
| |
De duinen zijn vandaag wel erg stil.
Alleen de zee lijkt in de verte
zachtjes iets aan mij te zeggen,
maar ik weet niet of ik het horen wil:
over het water ligt een vreemde waas,
als een reusachtig oog met witte staar
kijkt het niet herkennend om zich heen
en je zou haast denken dat het weent:
de golven zien eruit als grote tranen
en sissen licht als zij het strand bereiken,
tot schuim ontbloesemen en dan verwaaien.
O blinde kringloop van de blinde dingen,
O voortgang in een almaar verder wijken,
O mens die slechts de dood nog wil bezingen,
O God Die hevig twijfelt aan Zijn maaksel.
December, vijfde maand van je
dood. Wat nog herinner je je...
De laatste roos is verdroogd.
De laatste oogsten zijn binnen.
Hoe ver elk geluid in de mist draagt,
behalve dat van de zee, als wachten
de golven met breken tot ik naar je vraag
om dan luid van de duinen neer te klateren.
Het avonduur valt telkens vroeger,
soms breekt een roze zweem
nog even door de wolken heen,
dan wordt het snel aardedonker.
December, vijfde maand van je
dood. Wat nog herinner je je...
| |
Toen zag ik je, of dacht ik dat,
en de mist verdween op slag,
waar jij kwam aangelopen,
misschien als een herinnering,
misschien als zinsbegoocheling,
misschien omdat men binnendringt
in andere domeinen, wanneer men zingt
met juiste woorden op de juiste melodie,
en bereid is, neer te zinken op een knie
om tegelijk met hoon, genade te ontvangen,
de ene van de wereld, de ander uit jouw handen
al zijn het nevelslierten, en je kusjes op mijn wangen
niets dan druppeltjes die van de dennennaalden vallen.
De vogels keren uit het zuiden terug,
langs het duinpad bloeien al narcissen.
Maar het is koud onder de grijze lucht,
en ook vogels kunnen zich vergissen,
en waar ik bloemen zie, kan net zo goed,
als de bewolking even open breekt,
een hoopje zand oplichten, met zo'n gloed
dat het beslist iets zeer bloemachtigs heeft.
Misschien houdt elk seizoen een winterkern,
zie ik voortaan in al wat bloeit jouw dood
en gaat door elk zwoel zomeravondrood
nu steeds een zwarte, wrede huivering,
die op het strand de late wandelaars
het nekhaar overeind doet staan:
‘Wat als ik er niet meer ben?’
Foto: Peter Boer
Pieter Boskma (1956) debuteerde in 1987 met de dichtbundel Quest. Sindsdien verschenen negen dichtbundels, waarvan Het violette uur (Prometheus, 2008) de meeste recente is, de novelle Een foto van God (1993), het roman-gedicht De aardse komedie (2002), en de verhalenbundel Westerlingen (2006). In 2006 verscheen Altijd weer dit leven, een keuze uit zijn gedichten, samengesteld en van een nawoord voorzien door Joost Zwagerman.
|
|