waarheid een raadsel. Zij gelooft althans in zaken en wezens die anderen niet voor werkelijk houden, en dat met stellige overtuiging. Wie gelooft in buitenaardse wezens moet strijden voor zijn waarheid. Zeker als je de waarheid nog moet decoderen met de letters ‘van hun naam’.
Het raadsel volgt in de vorm van een metafoor. Die is nog niet makkelijk. Maar bij een raadsel hoort raden naar de oplossing, dus: is hier bedoeld dat de waarheid steun en toeverlaat is, maar ook kennis die achteraf komt? Dat de waarheid dus niet helpt?
In strofe twee staat het personage, Golf-rijder, voor het raadsel van het noodlot. Hij heeft een fietser doodgereden, maar troost zich met de gedachte dat zijn misdaad niet ontdekt is. Dat typeert hem evenzeer als de kenschets in de treffende regels: ‘Het komt maar zelden voor dat ik een zin afmaak, en je maakt mij echt niks wijs.’ Verbaal beperkt, toch een grote bek: columnisten en sociologen doen er langer over om de zogenaamde nieuwe hufterigheid in Nederland te definiëren.
In strofe drie komt de fantast aan de beurt. De raadsel-metafoor is hier een variant op een reclameslogan voor M&M's, chocolade die niet smelt in je hand maar in je mond. Bij Spinvis smelten dromen in je hoofd. Als een vloeistofdia. Misschien zegt het iets over de inertie van de man, die wel kan fantaseren, maar niet aan het werk gaat.
De wetenschapper in strofe vier kampt met de onkenbaarheid van de wereld. Wel een muis aan elkaar kunnen naaien, maar wat te doen met het onstoffelijke, dat wat je niet ziet, maar wel vermoedt - in de schaduwen. Van wat je niet ziet of herkent is er te veel, dan wordt het ‘alles’, zeker als de minste aanwijzing, vorm of taal, ontbreekt.
Voor de ‘heel erg’ oude man in strofe vijf liggen de vragen minder ingewikkeld. Hij voelt zich alleen, ondanks of dankzij de andere bejaarden die hem omringen in het tehuis. Hij weet zich onbegrepen door hen en door zijn dochter. Zijn raadsel is tragisch, maar eenvoudiger, omdat het eigenlijk onomwonden zegt wat eenzaamheid is: iets wat pijn doet en dubbel zo hard aankomt.
Zo schetst Spinvis vijf van hun omgeving vervreemde mensen. Per strofe raakt het lied dichterbij de normaliteit. Het slachtoffer van buitenaardse ontvoerders spant de kroon met de doodrijder. De would-be schrijver en de paranoïde wetenschapper zijn al veel minder mattaklap. De heel oude man worstelt in wezen met het idee dat hij voor seniel wordt gehouden. Die langzame normalisatie maakt dat het van een freaksong uitloopt op een sociaal commentaar op hoe wij kijken en oordelen. Tot slot gaat het over een man die alleen maar eigenaardig lijkt, een hulpbehoevende man, maar met een invoelbaar gedachteleven.
In wezen kantelt het lied aan het einde heel knap: opeens treft hier de gedachte dat niet het personage, maar de anderen de afwijkenden zijn. Met terugwerkende kracht beïnvloedt dat de lezing van de eerdere strofes. Het raadsel is: wie is er nou eigenlijk gek?
Spinvis, foto: ANP
Zou de klacht van de oude man op zichzelf hebben gestaan, dan zou hij net iets te sentimenteel hebben geklonken. Maar de rest van het lied plaatst een gewone oude man verraderlijk op één lijn met zonderlingen. Het geeft te denken dat het aanvankelijk niet eens opvalt. Waarom is een oude, vereenzaamde man zo'n vertrouwd beeld? Als het Spinvis alleen maar om die vraag te doen zou zijn geweest, is de tekst al geslaagd.
De Spinvis getitelde debuut-cd waar dit liedje van komt. maakte van Spinvis, het alias van Erik de Jong, in 2002 meteen een ster. De Jong werd begraven onder de loftuitingen