Liggen we 's nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen
bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over
door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring
verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt
in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast
wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken, zwart in zwart -: liefje
slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los -
De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen
en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.
2
Wanneer je vermomd als krekel raspt in de struiken
komt het terug het trillen in zon lijf lijf
brief met citroensap geschreven boven de vlam.
‘Dochter wie slaapt er in je, wat voor een ster
en welke geur van regen en verrotting
leggen zich neer in je botjes die knarsen en malen
ziel ziel raspt je been maak me wakker
woon in mijn mond en mijn lichaam eet wat het lust’
3
Drekvogel vliegt in de nacht over het huis
schreeuw verplaatst zich vleugel voor vleugel luister
moedertje van me slaap je
De moeder van de moeder van de moeder:
daarvan de moeder zit wijdbeens
in eersteklas stof, motief Wantrouwen Kapmes, kleur Bruin.
Tjang Hans voornaam wil zeggen Koekje.
Haar ouders op een strowis aangedreven
verkochten koekjes langs de straat, een dag
kocht Grootpa haar gewicht. ‘Kurung hidup,
/een kooi het leven/’ leert Koekje, mond vol goud, handen
vol eelt, haar kleinkind Tsjoetsjoe. ‘Kies eersteklas stof
hou je wenkbrauwen bij, wees ijverig, zorg dat je Past.’
[‘Ik? zeven misschien. Ze ging hem zijn ei voeren, ik
droeg het blaadje met dit en met dat, lag hij stil in zijn wit,
[pagina 15]
[p. 15]
hees ze hem hoger, het benen lepeltje Toe Dan,
het zakdoekje Geeft Niet, kraakporselein Maar Eén Slokje,
haar hand die alles liet vallen. Sedikit sedih.’]
4
Maak deuren open waardin, laat ze komen de doden,
vraag wat je wilt.
Vluchten de levenden, ga ze
achterna, slacht ze, je krijgt
wat je wilt, vang hun bloed in een zak, steek een spons
op de plaats van hun hart, zeg de spreuk.
‘Onverzadigbaar hart! blijf weg bij rivieren!’
Geen van hen zal de Lethe oversteken.
Pis op wie tegenwerkt, sluit de deur weer en wacht.
5
Blind van donker zoekt Tsjoetsjoe
woonachtig in het huis van haar grootouders Tuan en Tjang
[het witte huis dat in zijn laatste leven
nog vijftien kamers onderhoudt, dat hangt
op schimmel als een zwam, zich voedt
met dood]
de holten waardoor zij alleen de weg
[ratten tussen wiens voeten, vleermuizen in
onmogelijk haar, balzaal door ruisende zijde
/apa ini?/ meer niet/ bewoond]
weet naar de koetskamer waar ze zich uitrekt, de spijker
voelt boven de deur, stallantaarn aansteekt met één
lucifer kijk: in het rijtuig
haar moeder Mentja met de commensaal
Mata Gelap /Duister Oog/.
Gooit ze hun kleren toe, zendt ze
naar elk hun eigen bed ‘of ik haal Paatje’
en keert de zitting en neemt plaats en vindt
de slijtplek in het pluche boven haar hoofd
waarin haar hand de vulling zoekt en die
in kleine korreltjes naar buiten trekt
verkruimelt in haar vingers tot ze
droomt.
Foto: Fokke Wierda
Eva Gerlach (1948) debuteerde dertig jaar geleden met de bundel Verder geen leed (De Arbeiderspers, 1979). Haar oeuvre werd in 2000 bekroond met de P.C. Hooftprijs en haar meest recente bundel is Situaties (De Arbeiderspers, 2007).