Recensie
Niets in de ogen van een koe
Rutger Kopland Toen ik dit zag Van Oorschot. 2008 52 pagina's, €13,50
door Remco Ekkers
Foto: Hans Vermeulen
Een man zit na lange afwezigheid voor zijn werkraam en kijkt naar buiten in zijn tuin. Hij ziet een vertrouwd beeld dat hij verwelkomt, maar hij realiseert zich dat de tuin hem niet verwelkomt. De tuin laat het koud of hij nu wel of niet voor het venster zit en de man begrijpt dat de tuin hem niet heeft gemist en hem evenmin zal missen als hij er nooit meer zit, als er iemand anders zit of als zijn werkruimte door een nieuwe bewoner van zijn huis wordt afgebroken en vervangen door een modern, comfortabel tuinhuis.
Het is nogal confronterend. Kopland schrijft er een gedicht over. Het staat in zijn jongste bundel Toen ik dit zag en het leert de lezer een belangrijke finale les:
de tuin kijkt mij recht in mijn gezicht
het is vreemd te bedenken dat zij mij
niet kent, zich mij niet herinnert
Droogstoppel zegt misschien: wat een onzin, een tuin kan niet kijken, laat staan herinneren. Maar de personificatie is realistisch: wij geven betekenis aan wat ons omringt. Wij kunnen niet leven zonder die betekenis. Hoe zouden we evolutionair ooit hebben kunnen overleven, zonder de omgeving te duiden, onder te brengen in categorieën als vertrouwd, gevaarlijk, van weinig belang of zelfs bemind?
Toen de dichter weg was en geen weet meer had van de tuin, was zij er als vanouds.
hoezeer ik ook van haar houd, voor mij
is zij niet gebleven, niet omdat ze op mij
wachtte is zij er, zij is er zoals ook ik er is
Dat is de les. Wij zijn er, evenals de tuin of wat dan ook, eenvoudig omdat we er zijn, zonder betekenis, zonder bedoeling. En dat besef is op een paradoxale manier troostend. De troost is dat er geen troost is. Accepteer het nu maar: we zijn er even en dan zijn we er niet meer. Maar ondertussen kunnen (moeten?) we van de dingen houden en ons één voelen met hen.
‘Tuin II’ gaat zo verder:
Dit is het heden, ik zie het, ik zit hier:
er is niets gebeurd zegt de tuin in het raam
de bomen, de vogels, de zacht waaiende
struiken, het gras, het bleef allemaal zijn
wat het was, er is geen verleden hier
wat er gebeurde is deze tuin
Is dat somber? Nee, het is om te huilen van geluk. We mogen er even zijn. Dat is realistisch.
Het gedicht ‘Tuin’ staat in de derde afdeling ‘Aan het grensland’. Dat verwijst naar de streek bij Watou, waar de dichter zo vaak te gast was, waar een monument van en voor hem staat, waar de bezoekers van het bijzondere, jaarlijkse poëzie- en beeldende kunstproject uit kunnen kijken over het lege land, dicht bij Frankrijk.
Die afdeling begint met het gedicht ‘De dokter’, waarin de dichter de blik beschrijft van de dokter die hem bij zijn auto-ongeluk onderzoekt, op de grens van leven en dood: ‘hij keek mij aan en hij zei/ hier mag u niet blijven/ ze komen u halen’.
De dichter werd nog niet gehaald door de dood, zoals later bleek, maar hij was aan de grens.
Later zingt een merel ‘en je denkt aan wat je moet opgeven// er is iets in je dat leeg is en het stroomt vol/ met het zingen van die merel’. Dat is geluk.
Er is ook onwetendheid. Wie ben ik? Weten we dat ooit? Er is het gedicht ‘Gesprek’ waarin een zij vragend kijkt naar de ik en verbaasd, misschien verdrietig, constateert dat deze zwijgt. Hij wil wel antwoorden en zoekt naar een antwoord. Waarover zwijgt hij? Als hij dat eens mocht weten. Hij kijkt naar de muur, naar de handen in zijn schoot. Het is stil in de kamer. ‘Ik zou willen zeggen dat ik zwijg/ over mijzelf want ik weet niet/ wie dat is’.