Wat vloeit mij aan
Column
Zien en aanraken
Ik blijf me afvragen waarom mensen zo graag naar poëziefestivals gaan ten einde naar gedichten te luisteren en dichters in levende lijve te zien. Mij doet het weinig om bij zulke gebeurtenissen aanwezig te zijn en teksten te horen langsjagen, waarvan ik de helft niet begrijp en die bij herlezing veel diepzinniger of oppervlakkiger blijken dan ze zich op het eerste gehoor voordeden. Liever met een boekje in een hoekje dus. Maar dat zal tegenwoordig niet gemakkelijk meer gaan. Het podium heeft de poëzie, naar het zich laat aanzien, definitief ingepalmd, en dichters die hun gedichten niet wensen voor te dragen of het helemaal niet kunnen, kwijnen intussen weg aan de randen van het rijk. Dat zal in de toekomst alleen nog maar erger worden nu veel dichters financieel afhankelijk zijn geworden van hun optredens. Vroeger was de stem van een dichter, Lucebert bijvoorbeeld die zijn verzen op Gregoriaanse wijze voordroeg of Vestdijk die een ondoorgrondelijk gedicht op een grammofoonplaatje baste, een extraatje. Tegenwoordig is de bundel zelf eerder het extraatje bij de dichter die je al uit het theater of van de televisie kent, je koopt het na afloop van het optreden, niet van tevoren. Daarom wat nurkse en reactionaire bedenkingen bij het afscheid van de ouderwetse schrijfdichter. Bijvoorbeeld door de Spaanse schrijver Dámaso Alonso te citeren die openbare voorlezingen beschouwde als ‘een expressie van snobistische huichelarij, van de ongeneeslijke oppervlakkigheid van onze tijd’. Goed zo, Dámaso! Zoals toehoorders van beroemde gastsprekers als Nelson Mandela of Bill Clinton maar al te graag thuiskomen met de ongelooflijke ervaring van dichtbij de grote man te hebben gestaan: ‘Ik sprak laatst nog Nelson Mandela,’ zo kussen poëzieluisteraars graag de hand van de dichter, de hand die, zoals James Joyce ooit over de zijne opmerkte, niet alleen schreef maar ook ‘nog een heleboel andere dingen gedaan
heeft’ - wij willen niet weten wat. Ik haal de voorbeelden uit het voortreffelijke Een geschiedenis van het lezen van de Argentijn Alberto Manguel, die jarenlang de voorlezer van Jorge Luis Borges was. Op het voorplat een ingetogen, nonachtig meisje dat een boek leest. Ze doet me een beetje aan Emily Dickinson denken, die nooit in het openbaar voorlas en zelfs de deur niet uitkwam, vanwege een geheimzinnige ziekte, zegt men. Zo'n ziekte zou men veel huidige dichters toewensen, dat ze te veel stinken of te weinig sociaal zijn om in omloop gebracht te worden. Ik snap dat het vechten tegen de bierkaai is: we willen de bijzondere mens zien en aanraken, zoals vroeger de heiland of de koning, maar heus, geneeskrachtige werking gaat er van een dichter niet uit. Slauerhoff wist het al in een tijd dat het nog niet eens urgent was: ‘Geniet van schoone strophen,/ Maar schuw het leeg gezelschap van hun dichters.’
Rob Schouten