Wat leest...
Sylvia Witteman
Foto: Sylvia Witteman
Sylvia Witteman zwaait al jaren de pollepel in de kookrubriek van de Volkskrant en de scepter in columnistenland. In haar cursiefjes over wonen in Amerika en opvoeden toont ze zich de meester van de huishoudelijke absurditeit. Haar relativerende verhalen weten de menselijke soufflé te doen inzakken zonder dat het onsmakelijk wordt.
Haar voorliefde voor Simon Carmiggelt beleed ze openlijk, ondere andere door mee te schrijven aan een biografie over de grimlachende observator. Maar houdt ze ook van het meer lyrische werk?
door Thomas Blondeau
‘Zo iemand die een hele hoop openingsregels kent maar de rest van het gedicht niet; dat ben ik. Ik heb een tijdje Nederlands gestudeerd en toen heb ik natuurlijk de nodige gedichten verstouwd. Maar van thuis uit heb ik het niet meegekregen. Er werd wel flink gelezen maar gedichten, tja, werden niet voor vol aangezien. Behalve dan van auteurs als Elsschot of Reve die we toch al in huis hadden vanwege hun romans. Als je gewend bent om dikke boeken te verstouwen, dan moet je echt leren om gedichten te lezen. Vaak nam ik dan zo'n bundel vast en dan vrrrrrt, oh, is het nu al uit?
Daarom is het ook nooit wat geworden tussen mij en hermetische poëzie. Dat werd thuis met de nek aangekeken. Lucebert zul je nooit op mijn nachtkastje vinden. Ik heb altijd met veel plezier in de Komrij gebladerd en daar zat natuurlijk ook het nodige... experimentele in. Maar nee, om over elke woord te moeten denken, dat zit er niet in.
Mijn poëzieconsumptie bestaat nu vooral uit de gedichten die The New Yorker plaatst. Er staan er altijd wel drie of vier in. En daar geniet ik zeer van. Al wordt het blad er wel van beschuldigd zijn ziel aan de duivel te hebben verkocht omdat het altijd van die begrijpelijke, anekdotische verzen zijn.
Van Bloem en Achterberg hou ik, niet dat het nu voor mij meteen Andreus moet zijn. Dat is me dan vaak te eenduidig. Maar denk aan Adriaan Jaeggi, een goede vriend van mij; zijn werk kan ik waarderen.
De mooiste poëzie is toch altijd die van Shakespeare. De Engelse taal leent zich misschien beter voor het dichtwerk. Of neem de Second Coming van Yates. Prachtig. Turning and turning in the widening gyre/ The falcon cannot hear the falconer/ Things fall apart; the centre cannot hold... (Hoewel Witteman beweerde geen gedicht uit het hoofd kennen, declameert ze rad het hele werk, red).
In Amerika is het poëzieonderwijs veel meer gedegen, merk ik. Mijn kinderen moeten gedichten uit hun hoofd leren, ook stukken Beowulf. Dat is goed, het traint het brein. En door die vorming leeft poëzie hier ook meer. Bij mensen uit allerlei prijsklassen merk je dat ze er het nodige vanaf weten. Maar wees gerust, thuis lees ik mijn kroost Annie M.G. Schmidt voor.
Wat slechte poëzie betreft; het ergste van het ergste kom je toch op begrafenissen tegen. Toon Hermans bijvoorbeeld, ja, die goede Toon bedoelt het allemaal wel goed hoor maar het is zo slecht. Ik ben het zelfs al in mijn vriendenkring tegengekomen. Dan schrik je want je wist niet dat ze thuis zó plat waren.’