even een psalm lezen, ben zo weer bij je.”’
In één van je gedichten verontschuldig je je voor de Harmens uit je vorige bundel Underperformer, die dichtte over een grootgeschapen God die zich op mismaakten afrukt.
‘Die dichtregels uit Underperformer waren een godslastering, zou je kunnen zeggen, maar de opeenstapeling van krachttermen is tegelijkertijd zo boud, zo onredelijk, dat ze zichzelf ondergraaft. Mijn nieuwe bundel is een soort pastiche op een bekering. Ik geloof niet echt in de mogelijkheid van bekering. Er bestaat niet zoiets als het licht zien. Bekering is een soort format. “Vanaf nu drink ik niet langer whiskey maar kruidenthee. Vanaf nu ga ik niet meer met andere vrouwen, alleen nog met mijn eigen.” Maar in die pastiche laat ik uiteindelijk de ironie niet helemaal toe. Daarvoor was het onderwerp religie mij te dierbaar.’
Hoezo dat?
‘Omdat het zo ontzettend bij me past en waardevol voor me is. Met ironie zou ik mijzelf te kort doen. Ik ben wel degelijk erg geïnteresseerd in religie. Het is zelfs zo dat ik op een bepaalde manier geloof, maar dan op een wel zo ontzettend rare manier, helemaal Harmens, dat is een geloofsgemeenschap met wereldwijd één aanhanger. And he's sitting right in front of you!
‘De bundel veronderstelt aan de ene kant een soort bekering, tegelijkertijd ondergraaft het die ook. Dat maakt het wat mij betreft tot een pikante bundel, in de zin van prikkelend. En dat is geen spel, want een spel veronderstelt dat het lichtvoetig is of dat het voor de grap is. En dat is het helemaal niet.’
Die persoonlijke religie is ook geen grap?
‘Nee. Niet dat ik thuis iets belijd en verfstrepen op mijn wangen doe en offers breng. Maar als mensen vragen of ik geloof zeg ik voor het gemak meestal “ja”. Maar ik zou ook weer liegen als ik zeg dat ik een kerkganger ben. De mensen bij de twee christelijke dagbladen wisten ook niet zo goed wat ze nu met mijn bundel aanmoesten.’
Heb je wat aan het Harmens-geloof?
‘Goede vraag. Ik denk het niet, uiteindelijk. Aan het traditionele geloof heb je wat: daarmee kom je immers in de hemel. Maar eerlijk gezegd verwacht ik dat niet. Zo van: “Hé, daar ben je weer!” Als katholiek heb je er wat aan dat er in elke stad een bed voor je is. Maar een geloofsgemeenschap van één? Dat schiet niet op. Bidden doe ik ook al niet.’
Je schreef deze bundel ‘uit diepten van ellende’?
‘In deze periode ben ik gescheiden en gingen er allemaal mensen in mijn omgeving dood. Als mens was ik wel zo'n beetje failliet. Alles was mislukt. Dat gaf ook een veilig, vast gevoel: nu kun je niet lager. En: dit komt wel weer goed. Over zoveel jaar. Ik dacht: óf je gaat hierover schrijven óf je last een pauze in van vijf jaar. Ik heb dat eerste gedaan. Al had ik het gewild, ik kon niet onder de kaasstolp blijven zitten en gedichten schrijven met vijftien lettergrepen in iedere eerste regel en dertien in iedere tweede.’
‘De basisblik wordt wat grimmiger, iets meer verkrampt’
Kon je schrijven op die bodem?
‘Het enige wat ik toen kon was dvd's kijken. Ik heb de deur een tijdje dicht gehouden. Lezen lukte niet, ik kon me niet concentreren. Schrijven ook niet. Ik liet alleen mijn beste vrienden toe. Ik heb de circle zeg maar heel inner gehouden.’
Maakt een kloteperiode je scherper?
‘Het cliché is waar. Het loutert. Het is alsof ik aan andere mensen kan zien of ze iets dergelijks hebben meegemaakt. Zoals alcoholisten feilloos andere alcoholisten herkennen aan hun oogopslag. Of ze in het rouwproces zitten of dat ze er al een beetje uit zijn. Of ze de balans hebben opgemaakt of dat het ze niet meer lukt.’
Is je eigen oogopslag veranderd?
‘Ja. De basisblik wordt wat grimmiger, iets meer verkrampt. Maar misschien kun je dat met yoga nog tegengaan, haha.
‘Ik heb besloten vooral tijd te steken in dingen die ik heel leuk vind. Een bloemlezing maken, bijvoorbeeld, met wat mij betreft de beste dichters (rond mei komt deze bloemlezing, Ik ben een bijl, uit bij Nijgh & Van Ditmar, red). En optreden vind ik ook hartstikke gaaf. Ik heb dat een tijd niet gedaan, maar het plezier is helemaal terug. Geweldig! Met zijn allen in een auto ergens heen. Dat je wordt aangekondigd en naar die microfoon wandelt en gevangen in wit licht naar die donkere doos kijkt en het eerste woord uitspreekt.’
Je bent in je poëzie niet echt boeddhistischer geworden.
‘Ja, dat klopt. Mijn vorige bundel, Underperformer, ging over woede. Nu wilde ik een meer gedragen bundel maken, over religie. Een bundel die niet slaat, maar huilt. Over iemand die illusieloos is achtergebleven en die dit dan nog opstiet, klaagliederen.
‘Gaandeweg gingen er allemaal mensen dood. En is de bundel bozer geworden dan ik eerst wilde. Misschien is dat omdat agressie en verdriet dicht bij elkaar liggen. Mijn volgende bundel moet wel een andere toon krijgen; dat moet een bundel worden over de liefde.’
Een woord dat een paar keer terugkomt is het grimmige ‘tieven’.
‘Dat is denk ik het woord van de bundel. Ik heb het gevoel dat het de lading precies dekt, hoewel ik niet weet wat de lading is. “Hoe ik ook tíefde.” “Steeds weer opniew proberen”, misschien. Maar het zit 'm ook in de felheid van het woord. En je kunt zeggen: “Ik was gister weer behoorlijk aan het tieven, zeg.”
Tieven is een wachtwoord. Ik smeed graag een verbondje met de lezer: dat we allebei doen alsof we weten wat het betekent. Dat is een vorm van collaboratie die mij erg aanspreekt.’
Erik Jan Harmens, Psalmen en gospels. Nijgh & Van Ditmar, €15,-.