Awater. Jaargang 6
(2007)– [tijdschrift] Awater– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Is de poëzie van Nachoem M. Wijnberg toegankelijk? Zelf vindt hij van wel. ‘Ik doe niet raar, gooi geen loze klankassociaties om me heen; ik schrijf een zo helder mogelijke tekst als ik kan.’ door Arjen van Veelen Ontdek hoe mooi zogenaamd moeilijk is. Met deze slogan maakt de uitgever reclame voor Uit tien, de deze zomer verschenen bundel met nagenoeg alles van hoogleraar economie Nachoem M. Wijnberg. De dikke pil bevat bijna alle gedichten uit zijn negen eerste bundels, inclusief dertig nieuwe, exclusief zijn laatste bundel Liedjes. Zogenaamd moeilijk: het is een knipoog naar de critici die Wijnberg - dichter sinds 1989, winnaar Paul Snoek Poëzieprijs, genomineerd voor de VSB-prijs, winnaar Jan Campertprijs - niet snapten. Zijn van woordspel en metaforen gespeende poëzie zou gesloten en lelijk zijn. Zelfs zijn laatste bundel Liedjes - Wijnberg zelf noemde het zijn ‘Jean Pierre Rawiebundel’, omdat de gedichten ook voor een ongeoefende poëzielezer herkenbaar zijn als poëzie - zelfs die bundel ontlokte een recensent de vaststelling dat hij het niet begreep (‘... onbenaderbaar voor een close reader’). Wijnberg zelf vindt zijn poëzie helder. Hij houdt ook niet van postmodern gespeel. Poëzie is een ‘serieus kennisinstrument’, zei hij eerder tegen tijdschrift Yang. Dichten is voor hem, net als zijn wetenschappelijke arbeid, een manier om meer te weten te komen; woorden hebben niet voor niets betekenis.
Hoe zou je de dichter Wijnberg omschrijven? ‘Ik zou werkelijk niet weten hoe je daar een fatsoenlijk antwoord op moet geven. Tja, behalve dat hij in de zomer vaak in een korte broek te vinden is. Dat ik een hardwerkende dichter ben? Plotseling realiseer ik mij dat de wereld meer neerlandici nodig heeft... Ik denk dat ik enigszins meer gerichte vragen nodig heb.’
Wat vind je van de slogan: ‘ontdek hoe mooi zogenaamd moeilijk is’? ‘In alle oprechtheid: ik heb me er vaak over verbaasd dat mijn gedichten soms zo ontzettend moeilijk gevonden werden; over reacties als “het is zo ingewikkeld”. Ook in positieve recensies trouwens, waarin de recensent met enige trots vertelt dat je er toch ontzettend veel voor moet weten om er enigszins wijs uit te worden - iets wat ik altijd redelijk onzin gevonden heb. De tekst zoals die er staat, is over het algemeen aanmerkelijk makkelijker te lezen, denk ik, dan het overgrote deel van de Nederlandse poëzie.’
Wat vind je van de kritiek dat je poëzie niet ‘mooi’ zou zijn? ‘Waar ik erg argwanend voor ben is het in slaap gewiegd worden door een soort poëtisch leesgevoel. Als een gedicht vooral zegt: “ik ben een gedicht” en de lezer op de gedachte brengt: ik ben nu een echt gedicht aan het lezen. De houding dat je niet te veel op de precieze betekenis van de woorden moet letten. Het neemt het zicht weg op wat wél met een gedicht, en nergens anders mee, gedaan kan worden. Alles in een gedicht, ook alle vorm- en klankaspecten, geeft of neemt betekenis en moet er daarom uit of in - niet om andere redenen. Dat geeft een bepaalde vorm van soberheid.’
Zeg je tijdens het schrijven soms tegen jezelf: ‘Pas op, Wijnberg, dit klinkt wel heel erg als poëzie’? ‘Vroeger wel. Als iets te meeslepend begon te klinken, werd ik erg ongerust. Bang dat je verliefd wordt op je eigen woordgrapjes. Dat een woord op een simpele manier twee betekenissen kan hebben, maakt vaak meer kapot dan je lief is. Als ik per ongeluk te veel allitereerde, dan werd ik bang dat ik mij daardoor het zicht zou laten ontnemen op de dingen die met betekenis te maken hadden. Ik kreeg langzaam meer vertrouwen in mijn technische kunnen, wat maakte dat ik mij meer kon toestaan, vooral bij Liedjes: vaste poëtische vormen, aangename klanken die iets betekenen. En dat ik bijvoorbeeld de betekenis die ontstaat wanneer iets allitereert, gemakkelijker accepteerde. In die zin denk ik dat ik het vak iets beter ben gaan beheersen.’
In je verantwoording bij een eerdere verzameling, Uit7, schrijf je dat je sommige gedichten niet hebt geselecteerd omdat je vond dat ze ‘onjuiste beweringen’ deden. Kun je je eigen gedichten falsificeren? ‘Niet natuurlijk volgens de natuurwetenschappelijke methode. Maar een gedicht kan onjuist zijn. Anders kun je ook niet zeggen dat een gedicht juister wordt als je het herschrijft. Schrijven is voor een deel uittesten van tekst, waarvoor allerlei trucs zijn. Ik heb weleens mijn eigen gedichten naar andere talen vertaald, als testprocedure of ze wel klopten. Wat ik bijna altijd doe, is een gedicht in verschillende vormen schrijven, om te zien wat de tekst in zo'n andere vorm zegt. Zoals in het oude procédé van Renaissanceschilders, die een schilderij in een spiegel bekeken om te zien of het er dan niet raar uitzag.’ | |
[pagina 16]
| |
Een andere dichter had misschien geschreven: ik heb de gedichten geweerd die ik nu niet meer mooi vind. ‘Een gedicht is zo mooi als het zijn werk doet: een juiste bewering doen.’
Je schrijft in dezelfde verantwoording dat je sommige gedichten ‘gerepareerd’ hebt. Kan een gedicht kapotgaan? ‘Dat een gedicht, eenmaal gepubliceerd, voor alle tijden is, vind ik een raar soort bijgeloof. Ik schrijf een gedicht nooit in één keer. Je werkt eraan tot het min of meer tot rust gekomen is. Het is niet zo vreemd dat ik bepaalde dingen nu beter kan zeggen dan tien, vijftien jaar geleden. Ik merk dat sommige mensen moeite hebben met het herschrijven van gedichten. Mijn enige rem is dat ik me extra moet verontschuldigen voor de mensen die het gedicht tien, vijftien jaar geleden hebben gelezen. Maar ja: destijds was dat het beste wat ik kon zeggen. En als ik het nu iets beter kan zeggen, zou het onfatsoenlijk zijn als ik dat niet deed.’
Wat voor lezersbrieven krijg je? ‘Soms serieuze, soms bijzonder vriendelijke en eens in de zoveel tijd totaal geschifte brieven. Een recent komisch voorbeeld was een brief van iemand die gehoord had dat ik, bij de veiling van de bibliotheek van W.F. Hermans, de in zijn bezit zijnde bundels van mijzelf had opgekocht omdat Hermans daarin negatieve aantekeningen gemaakt zou hebben en ik zou hebben willen vermijden dat die wereldkundig gemaakt zouden worden. De briefschrijver nodigde mij dringend uit dat wel te doen. Totaal uit de lucht gegrepen, helaas, want het zou mij zeer veel deugd doen om te weten dat Hermans nog bundels van mij had aangeschaft.’
Lees je vaak voor? ‘Na de verschijning van Liedjes heb ik wat vaker voorgelezen. Ik vind het aangenaam om te doen, maar ik heb nooit veel begrepen van voorlezen. Het heeft voor mij niet zoveel te maken met gedichten schrijven. Het komt ook doordat ik zelf niet kan luisteren; een persoonlijkheidsstoornis, denk ik. Mijn dank overigens voor al die mensen die wel naar mij kunnen luisteren. Ik was ook heel blij toen, in het kader van het naar scholen brengen van poëzie, een videoclip gemaakt was van mijn gedicht “Politiek als beroep, zegt Max Weber”. Ze hadden er muziekvan rapper 50 Cent onder gemonteerd, het nummer “Candyman”. Dat had een prettig voortstuwend ritme waarbij dit gedicht zich op een goede manier overeind hield.’
In dat laatste gedicht laat je de socioloog praten met de tiende-eeuwse Chinese dichters Huang Tingjian en Su Dongpo over het nut van poëzie: ‘Gedichten zijn nutteloos om de wereld te besturen,/ zegt Huang Tingjian, wiens gedichten wonderlijk zijn als ze lukken.’ ‘Dit is een mooi voorbeeld van een gedicht dat uitstekend leesbaar is zonder dat je weet wie die dichters precies zijn. Als je bij die namen in je hoofd invult “onbekende Chinese schrijver”, staat er nog steeds een gedicht dat goed te lezen is; dat hoop ik tenminste. Als je iets weet van de Chinese traditie, voegt dat extra betekenis toe, maar het is niet nodig. Het gaat inderdaad over het nut van poëzie, maar ook, bijvoorbeeld, over de vraag of we de dingen die wij doen altijd nog beter zouden kunnen doen. Ik vind het doorgaans vrij akelig als gedichten al te navelstaarderig worden, maar ik geloof dat het hier is toegestaan: ik schrijf hier over het gedicht als instrument waarmee je iets doet met of in de wereld. Alsof ik iets over een waterpomptang zeg, in plaats van dat ik iets zeg over gedichten om de poëtische sfeer nog eens te verhogen.’
Je poëzie is toegankelijk? ‘Ik hoop in ieder geval dat, als je gewoon rustig leest wat er staat, je de tekst als tekst kunt begrijpen, dat wat de neerlandici de “eerste betekenislaag” noemen. Het zijn allemaal gewone, nette zinnen die je ook in een koopcontract kunt zetten, zinnen waarvan de grammatica klopt, in foutloos Nederlands; iets wat bij koopcontracten vaak genoeg niet het geval is. Het zijn allemaal zinnen die je in de bus kunt zeggen tegen je medepassagier.’
Laten we dat testen met het gedicht ‘Ernstig’, dat zo begint: Hij zegt of hij ernstig is,
als iemand aan wie voor altijd is verdwenen,
of niet ernstig is
te laten willen door wie het meest dichtbij is,
nu en steeds weer,
als hij jong is en oud is.
(...)
Ik kwam niet uit de eerste zin... ‘Wat is hier nu niet helder aan? Het is een of-ofconstructie. Zoals: hij zegt of hij een boze politicus is, of een rustige glazenwasser, te laten bepalen door... enzovoorts. Helder, lijkt me. Probeer het maar uit. Over dit gedicht kun je zo diepzinnig zijn als je wilt, maar besef eerst eens dat de tekst een vrij heldere tekst is en niet willens en wetens mystificeert. Ik doe niet raar, gooi geen loze klankassociaties om me heen; ik schrijf een zo helder mogelijke tekst als ik kan.’ Nachoem M. Wijnberg, Uit tien, Uitgeverij Contact, gebonden 448 pagina's, €45,-. |
|