unieke momenten uit popconcerten herinneren: de dwarrelende vellen papier van Gerard Reve in Carré als de brandende gitaar van Jimmy Hendrix. De populariteit van podium-optredens en slams hangt samen met de algemene tendens van het verlangen naar een ervaring. Het kopen van een paar nieuwe onderbroeken moet met de aanleg van watervallen en klimwanden in winkels een ervaring worden. In boekhandels wordt zonder veel morren het titelaanbod uitgedund ten faveure van coffeecorners, waar de consument de moeizame keuze voor het juiste boek aangenaam kan afwisselen met het kiezen uit vijfentwintig soorten koffie.
Je kunt de podiumscene louter zien als een literair amusementskanaal en de Gedichtendag-agenda met dichters in bed en gedichten met gitaarbegeleiding als een ‘vertrossing’ van de poëzie, zodat ook de grootste familie van Nederland van ze kan genieten. Je kunt het podium ook zien als een medium dat nieuwe talenten in staat stelt te debuteren, zich kenbaar te maken aan een publiek en zich te ontwikkelen. Ook stelt het gerenommeerde auteurs in staat nieuw werk uit te proberen, een tussentijdse stand van zaken te geven alvorens een nieuwe bundel samen te stellen. Het podium, kortom, is ook te zien als laboratorium. Die laatste rol werd voorheen uitsluitend vervuld door het literaire tijdschrift. Sinds midden jaren negentig hebben organisaties als Onbederf'lijk Vers (Nijmegen/Den Bosch), Passionate (Rotterdam), Perdu (Amsterdam), Het Poëziecircus (Utrecht) en De Wintertuin (Nijmegen/Arnhem) die rol in toenemende mate overgenomen. Zoals de tijdschriftredactie uit de ongevraagde inzendingen de kopij selecteert voor de nieuwste editie, selecteren de organisatoren van genoemde podia welke nieuwe talenten al dan niet samen met bekende namen zullen voordragen. Een avondje ‘Vers van het mes’ in Perdu kan voor dezelfde verrassingen zorgen als een nummer van Hollands Maandblad.
De diversiteit van het poëzieaanbod op het podium is daarbij even groot als het aanbod in het tijdschrift of de bloemlezing. Krijn Peter Hesselink, die met zijn sterk in een romantische traditie gewortelde corpus liefdespoëzie, het Nederlands Kampioenschap Poetry Slam 2006 won, staat even gemakkelijk op het podium als Annemieke Gerrist, die met een op het eerste oor aan Faverey herinnerend oeuvre de Amsterdamse poëzieslag Festina Lente won.
Ik heb de indruk dat de verpodialisering van de poëzie nog niet eens zozeer invloed heeft op de manier waarop poëzie geschreven wordt, maar vooral op de manier waarop poëzie wordt beleefd. De lezer is een toehoorder geworden, die geen tijd heeft om een gedicht te laten bezinken, nog eens te herbeluisteren, of het begrip van een strofe uit te stellen. De podiumervaring is een onmiddellijke ervaring.
Gezien de massaliteit van deze wijze van poëzieconsumptie - zo tegengesteld aan de traditionele bundelconsumptie - kan het bijna niet anders of er ontstaat langzamerhand bij grote groepen mensen een nieuw idee van wat poëzie is.
Dat idee zal enerzijds zijn gevormd door de traditie, maar tegelijkertijd een tegenkracht ondervinden van elementen als entertainment, onmiddellijkheid en collectieve ervaring. Geroutineerde poetry slammers lijken zich ten volle bewust van deze elementen om succes in de wedstrijd te boeken. Bekende bestijgers van het podium als Ingmar Heytze, Hagar Peeters, Tsead Bruinja en Ruben van Gogh weten uitmuntend de registers van dat nieuwe poëziebegrip te bespelen. Maar ook Joke van Leeuwen bracht tijdens de Nacht van de Poëzie een set zeer theatrale gedichten, stuk voor stuk publiekssuccessen, met als hoogtepunt een ‘bluesje’ waarbij het publiek het ritme aangaf.
Het vernieuwende van de podiumbeweging zit hem niet in tekstinherente innovaties van een jonge generatie dichters, maar in de manier waarop het publiek wordt bereikt en het publiek de poëzie ervaart. De tijd dat poëzie uitsluitend werd geassocieerd met stilte en bezinning, en werd gelezen in de hoek van de kamer is voorbij. De poëzie van nu bevindt zich voor velen eerder op straat en in de kroeg dan in de bibliotheek en wordt audiovisueel ervaren. Daarnaast is de dichter niet langer slechts een naam op een kaft, abstract en afwezig, maar lichamelijk aanwezig. Je kunt hem aanraken en zelfs een rechtse geven als zijn gedichten je niet bevallen. Wat de dichter doet met zijn lichaam kan voor mij van invloed zijn op wat een gedicht met me doet.
De quasi-nonchalante dictie waarmee Astrid Lampe haar op papier onbegrijpelijke en experimentele gedichten voordraagt, laat me genieten van een taal die zich lostrekt van betekenis en de aandacht richt op speelsheid, ritme en muzikaliteit. Zoals niemand zich primair afvraagt bij het luisteren naar Bach wat het stuk betekent en of hij het begrijpt maar eerder overrompelt wordt (of niet) door de ervaring van het stuk, zo raken bij een poëzievoordracht de semantische aspecten van poëzie op de achtergrond. Wie Lampe eenmaal haar gedichten heeft horen voordragen, leest haar bundel met haar stem in zijn achterhoofd.
De dynamiek werkt echter ook de andere kant op: wie gedichten uit spetterende podiumoptredens naleest, kan teleurgesteld worden door wat er dan van overblijft. Lampe kan misschien op papier voor een nieuwe fascinatie zorgen, veel op ritme en vorm geënte poëzie die het goed doet bij poetry slams weet op papier semantisch niet te boeien. De term ‘podiumpoëzie’ wordt vaak ten onrechte als verzamelnaam voor die laatste variant gebruikt, vooral gebezigd door mensen die zich voornamelijk op de publicaties van gedichten richten en zelden een podium bezoeken. Criticasters van poëzie op het podium stelden poëzie van notoire podiumbestijgers gelijk met begrijpelijke, naar ‘authenticiteit’ strevende en vooral herkenbare poëzie. Hun opvattingen wekten de indruk dat er een generatie dichters was die zijn bestaansrecht ontleende aan het podium.