Wat vloeit mij aan
column
Slam-jury
Een tijdje geleden zat ik in de jury van het NK Poetry Slam 2006. Waarom ze mij gevraagd hadden was me eerlijk gezegd niet helemaal duidelijk, ik meende dat ze wellicht een jurylid van de oude stempel wilden om tegenwicht te bieden aan het bijdetijdse gesnap van de andere juryleden. Dat bleken na de nodige afzeggingen en veranderingen overigens Ingmar Heytze en Maria Barnas te zijn, die bij mijn weten ook niet altijd vooraan lopen als er in poëtisch Nederland iets volstrekt nieuws, iets ongehoords uitbreekt, maar goed, ze zijn jong en ze weten wat het podium te bieden heeft.
Het werd mij algauw duidelijk dat ik toch niet helemaal precies wist wat slam-poëzie en daarmee een poëzieslam inhoudt. Ja, een wedstrijd waarin dichters het met hun voordrachten tegen elkaar opnemen en waarin de twee laatst overgeblevenen elkaar regelrecht bestrijden, met het publiek als scheidsrechter, en dus kennelijk ook een jury. Maar ik meende in mijn onnozelheid dat slam-poëzie ook een apart genre was, dat het een soort rap-poëzie was of geïmproviseerde poëzie, waarvan de makers soms zelf nog niet wisten hoe het op het podium zou uitpakken. Dat krijg je als je gedichten voornamelijk in een hoekje leest en algauw wegloopt als andere dichters op het podium staan; voor je het weet mis je de aansluiting met de actuele wereld.
Sommige dingen die ik over de poëzieslam meende te weten, kwamen uit. Zo was er inderdaad sprake van een publiek dat je ook wel op popconcerten aantreft (hoe weet u dat, zeurde de lezer, komt u daar dan zo vaak?), de gemiddelde leeftijd zal niet boven de dertig gelegen hebben, ongeveer de helft van de leeftijd van de Poetry International-bezoeker. Er werd tijdens de optredens flink gedronken en stevig heen en weer gebanjerd, van gewijde stilte was vanzelfsprekend geen sprake, ik had niet anders verwacht. Maar wat anders uitpakte was de poëzie zelf. Sommige dichters deden het uit het hoofd, jazeker, maar er waren er ook die gewoon van een velletje voorlazen, een enkeling zelfs onbeweeglijk alsof hij in de grote zaal van de Rotterdamse Schouwburg stond. En improviseren deed er zo te zien niet een, het was allemaal goed voorbereid en gerepeteerd. Ook ging er niemand van de kandidaten schreeuwend uit zijn dak of zette een orgiastische performance neer die je jaren later nog heugen zou. Eregast Simon Vinkenoog, natuurlijk hij, was in dit gezelschap onverbiddelijk de grootste podiumdichter, vermoedde ik, en als Johnny the Selfkicker nog geleefd had was hij zonder enige twijfel Nederlands kampioen Slam Poetry geworden. De poëzie werd al met al veel minder spectaculair gebracht dan ik, die me overigens wel na Vinkenoog de oudste aanwezige in de zaal voelde, had verwacht. Heel erg vernieuwend was het dus allemaal niet en de jaren zestig werden zeker niet overschaduwd.
Wel verfrissend voor de oudere criticus was het dat na afloop van de wedstrijd enige beroering omtrent de uitslag en de jurering ontstond, een licht gevoel van onvrede waardoor hij met zijn medejuryleden toch een beetje haastig het pand verliet, met het fijne, half-heroïsche gevoel dat hij anders misschien een klap zou krijgen of iemand hem iets lelijks zou toesissen. Voor minder moet je zo'n uitnodiging natuurlijk ook niet aannemen, anders kun je net zo goed in de jury voor de P.C. Hooftprijs zitten.
Rob Schouten