| |
| |
| |
De jaarlijstjes
Schuim, Liedjes en ‘De voorbode van iets groots’
De beste bundels van 2006
Uit de stortvloed van dichtbundels van het afgelopen jaar kozen Awater-redacteuren en -medewerkers hun favorieten: Awaters Jaarlijstjes 2006. Een jaar van zeer uiteenlopende voorkeuren, zo blijkt: dertien lijstjes leveren in totaal maar liefst 27 verschillende titels op, waarvan er 20 slechts één keer worden genoemd. De bundels van Al Galidi, Ramsey Nasr, Florence Tonk en Els Moors worden twee maal genoemd. Een duidelijke top 3 laat zich wel destilleren: de bundels van Dirk van Bastelaere (3x), Nachoem M. Wijnberg (4x) en Alfred Schaffer (5x).
| |
Bas Belleman
Pieter Boskma: Altijd weer dit leven. Boskma legt moeiteloos het grootste in het kleinste: ‘Maar in de korrel schuilt de rots/ En uit de rots bestaat de berg’. Joost Zwagerman schreef een kristalhelder essay bij deze bloemlezing.
Nachoem M. Wijnberg: Liedjes. Wat een schitterend oeuvre maakt Wijnberg. Deze keer schrijft hij over liedjes die bezweren, bedriegen, hoop geven - of daarin falen: ‘Maar hij kan zijn eigen liedjes/ beter niet zingen,/ toen ik hem hoorde/ was het alsof hij wachtte.’
Ramsey Nasr: Onze-lieve-vrouwe-zeppelin. Verrassend sterke gelegenheidspoëzie, bijvoorbeeld over malafide huisjesmelkers: ‘ze verhuren een aambeeld/ om in te wonen, slaan erop totdat het bloost, tot het bloost als een matras.’ Hoort een mooie essaybundel bij.
| |
Tsead Bruinja
Ik laat de dichters liever zelf aan het woord: ‘Pas na de dood van mijn moeder/ besef ik tot mijn verwondering/ dat wij niet/ een en dezelfde persoon waren// En precies toen/ werden wij meer dan/ ooit -/ een en dezelfde persoon’ (Anna Świrszczyńska: De mooiste van Anna Świrszczyńska). Het geheugen speelt met ons en kwijnt, ook in de verdronken Vogeljagers van Lennart Sjögren: ‘Geen herinneringen aan eidereend en brilduiker.// De roeispaan bezit van het water/ De roeispaan Niemands bezit.’ En als ik aan mijn eigen einde denk, doe ik dat vanaf nu in andermans woorden: ‘Ik verwelkom mijn herfst/ en hoop dat mijn plek na mij/ wordt bezet door een boom,/ een familie bacteriën/ of een mierennest.’ (Al Galidi: De herfst van Zorro). Dat het rode mieren mogen zijn en dat de jeuk van die mieren en deze dichters u mag heugen. Voor de vogelvrije Al Galidi wens ik bovendien niet alleen een generaal pardon, maar de troon, niet langer luis in de pels.
| |
| |
| |
Arjen Duinker & Karine Martel: En dat? Oneindig -een schitterende titel, waarin Duinker bij hoge uitzondering antwoord geeft op een vraag.
Dirk van Bastelaere: ‘De voorbode van iets groots’, -alleen al om het fantastische enjambement ‘Dit is waar/ het verhaal eindigt’.
| |
Daniël Dee
Els Moors: er hangt een hoge lucht boven ons. Zonder twijfel het beste debuut dat 2006 heeft opgeleverd. Je krijgt spontaan zin om bijvoorbeeld in een paars skipak verliefd het gras te maaien. Ik roep maar wat.
Dirk van Bastelaere: ‘De voorbode van iets groots’. Ondanks alle kritiek die ik op deze bundel kan verzinnen is het 25 pagina's tellende gedicht wwwwhooooshh als de wildwaterbaan in Tropicana.
Sieger M.G.: Schaduwvechter. Ik loop voorop trompet te blazen. Deze groteske stadspoëzie verdient meer aandacht dan die tot dusver heeft gekregen.
| |
Erik Jan Harmens
Nachoem M. Wijnberg: Liedjes. Een bundel die als uiterst toegankelijk wordt voorgesteld, waar geen woord Frans in staat en die me toch lang wakker heeft gehouden. ‘Wat ik wil hebben is/ wat kapotgegaan is/ en ik genoeg hersteld heb/ dat het goed voor mij is’. Huh? Je kunt er echt geen vinger achter krijgen. En dat boeit.
Alfred Schaffer: Schuim. ‘We zijn telefonisch te bereiken./ Nooit is het zo stil geweest.’ Een bundel met aan alle zijden een fikse lijmlaag. Aan de lezer om de boel open te trekken.
Els Moors: er hangt een hoge lucht boven ons. Het debuut van het jaar.
| |
Philip Hoorne
Willem Thies: Toendra. De klapper van 2006: Willem Thies wint de C. Buddingh'-prijs. Niet alleen was hij de absolute underdog, wat sowieso mijn sympathie opwekt, bovenal is het een verdomd mooie bundel en op de koop toe een deel uit de Sandwich-reeks waarin ik vier jaar geleden zelf debuteerde.
Florence Tonk: Anders komen de wolven. Dingen waar een mens met zijn verstand niet bij kan: dat iedereen dit jaar de mond vol had van het debuut van Els Moors, terwijl er bij dezelfde uitgeverij een bundel verscheen van ene Florence Tonk waarbij die hoge lucht van Moors wel heel bleekjes wegtrekt.
Rutger Kopland: Verzamelde gedichten. Weinig spectaculaire keuze, zegt u? Wel, als ik een lijstje zou maken van mijn 10 meest geliefde gedichten, dan zou dat er 3 misschien wel 4 van Kopland bevatten. Begrijpt u?
| |
Jannah Loontjens
Schuim van Alfred Schaffer. Deze gedichten dwingen je tot herlezen, steeds ontsnapt er iets in de aaneenschakeling van volkomen logische, maar krankzinnige gedachtesprongen. En steeds weer word me duidelijk hoe griezelig dicht fatsoen tegen waanzin aanligt. Ik heb in tijden niet zulke sterke, eigenzinnige, verontrustende poëzie gelezen.
IJsgang van Anneke Brassinga. Soms, bij het lezen van poëzie denk ik: waarom maak je hier geen kort verhaal, essay of dagboeknotitie van? Bij Brassinga's gedichten denk ik: ja, dít is poëzie. Dit is de logica die alleen binnen poëzie klopt, dit is waarvoor het genre bestaat; voor dergelijke gedachten, woorden, klanken, die niets anders kunnen zijn dan poëzie.
onze-lieve-vrouwe-zeppelin van Ramsey Nasr. Schrijnend vrolijke, droevig huppelende gedichten. Een bundel die erin slaagt politiek en toch goed te zijn, zowel een lofzang op als een aanklacht tegen het hedendaagse Antwerpen. Bovendien is het een bijzonder mooi uitgegeven bundel met vele intrigerende foto's.
| |
| |
| |
| |
Ilja Leonard Pfeijffer
Hans Verhagen: Draak. In deze gedichten is niets vrijblijvend. Het is alles of niks, omdat de wereld verdomme naar de klote gaat en dat zullen we horen omdat iemand het moet zeggen.
Alfred Schaffer: Schuim. Verontrustend goede poëzie als een duister labyrinth. Poëzie die je op losse schroeven zet. In alle opzichten meesterlijk.
Florence Tonk: Anders komen de wolven. Een van de meest interessante debuten van de afgelopen tijd. Gemeen, schalks en zwierig.
| |
Marja Pruis
Als een gedicht meteen ‘ja’ zegt, is het een hoer, zeg ik Umberto Eco licht geparafraseerd na. Maar is dat slecht? Een goed gedicht heeft altijd iets hoerigs in zich. De beste gedichten van dit jaar lenigden een acute nood. Op nummer 3 zit Micha Hamel: Luchtwortels, die de tijd neemt, op nummer 2 Lucas Hirsch: Familie gebiedt, streng en gekmakend, en op nummer 1, diep gedecolleteerd, Tomas Lieske: Hoe je geliefde te herkennen. Mooiste gedicht, van de laatste, ‘Dochter’, met als beginregels: ‘Je voeten hebben mijn druiven geplet, je handen/ mijn deeg gekneed tot ik geen adem meer kon halen.’
| |
Ron Rijghard
Paul van Ostaijen: De feesten van ANGST en PIJN. Terugkijken. Facsimile-editie. Geweldig om dit fameuze handschrift eindelijk in zijn oorspronkelijke vorm te kunnen lezen, inclusief de kleurtjes. Hulde aan uitgeverij Vantilt. Thomas Vaessens: Ongerijmd succes. Vooruitkijken. Vaessens opiniestuk in NRC Handelsblad over hoe het verder moet met de veranderende manieren waarop poëzie wordt gelezen en geschreven was (in de sector) hét debatstuk van het jaar. Het is een hoofdstuk uit dit boek - een mengvorm van studie en schotschrift. Om het flink mee oneens te zijn.
Mustafa Stitou: Varkensroze ansichten (CD). Niet kijken. Fijn, die luisterboeken, maar ideaal is de speciale editie: de bundel met ingestoken cd, waarop de dichter voordraagt. Niemand doet dat zo mooi, indringend en bezwerend als Stitou.
| |
Rob Schouten
Om te beginnen wat buitenlands: dit jaar kwam van Mark Strand Gedichten eten uit, een fijne punctie uit zijn werk. Melancholieke maar scherpe observaties over het verstrijken van de tijd en de onduidelijke grenzen van het ik. Eens ging de Nederlandse poëzie zwaar gebukt onder zulke noties maar het tij is gekeerd, en nu komt zo'n bedachtzame dichter wel weer van pas naast al die dynamiek en energie van het bijdetijdse.
Van alle kanten komen ze van Alex van Warmerdam moest ik drie keer lezen voor ik het in de gaten kreeg, maar bij die zoveelste keer bleek het een mooi en eigenzinnig debuut van een elders allang gelouterde kunstenaar. Leuke regels over de jeugd: ‘Twee boeken slechts in huis/ en dat is goed/ je bespringt je moeder/ omdat je nog niets weet.’
Schuim van Alfred Schaffer. Weer geen gemakkelijk aansprekende gedichten maar fascinerende zoektochten van en door het brein. Poëzie om urenlang in rond te dwalen. De mens is hier een heel vreemd geval in een ontregelend universum. Het gekke van Schaffers poëzie is: je snapt het zonder het te kunnen verklaren.’
| |
|
|