lands. Ik heb geen toetssteen.’
Denken is toch een vorm van praten tegen jezelf?
‘Ja, maar dat gaat al heel vaak in het Afrikaans. Ook primaire reacties, zoals even lekker schelden bij een stoplicht, gaan in het Afrikaans.’
Gebruik je daarom zo veel de je-vorm in Geen hand voor ogen? En spreek je dan tegen jezelf of tegen een ander?
‘Als je schrijft, want ik heb geen eenzaam leven, verkeer je in een sterk isolement, vooral in een taalgebied dat niet het jouwe is. De behoefte uit dat isolement te willen breken en de lezer aan te spreken is dan heel sterk. Ik zoek een gesprekspartner. Of beter: ik creëer een gesprekspartner.’
‘In de nieuwe bundel gebruik ik ook vaak “ons”. Dat is ook een vorm van contact willen maken, wat natuurlijk niet mogelijk is door het papier heen. Het idee dat een ander luistert heb ik nodig om te kunnen beginnen. Het is een bijna manische houding: “Luister! Ik moet hard schreeuwen want ik zit aan de andere kant van de evenaar, maar hier ben ik!”’
Maak je personages van je publiek?
‘Nee, ik voer de lezer mee op een rollercoaster, ik wil hem meesleuren in een avontuur. Dat gaat makkelijker als ik een directe aanspreekvorm hanteer. Als lezer ga je dan direct overeind zitten.’
‘In recensies en artikelen wordt er weinig aandacht aan besteed, maar ik denk dat de geografische afstand tussen de taal en de dichter heel veel met dit werk te maken heeft. Ik ben geen dichter die met taal speelt. Ik vind het al mooi als ik iets wat ik nog niet wist helder op papier heb kunnen zetten. Dan kun je niet zo schrijven als Lucebert. De kracht van mijn poëzie wil ik uit iets anders halen dan uit klank en muzikale associaties. Dat er toch heel veel frictie en mysterie in mijn gedichten zit, komt door die verwarring van werelden.’
Dus als je terug in Nederland bent, gaat je poëzie sterk veranderen?
‘Jaah, dan word ik een soort Jean Pierre Rawie hè, lekker rijmen.’
Waarom koos je Geen hand voor ogen als titel?
‘De claustrofobie is toegenomen in vergelijking met de vorige bundel. De titel sloot daar goed bij aan. Het gaat over willen zoeken, maar stuiten op complete duisternis. Het omslag is een briefkaart die al sinds 1993 boven mijn bureau hangt. De briefkaart is lichter van kleur, blauwer en lichter, maar het zwart past goed, want het is geen vrolijke bundel.’
‘Dat begint al in het openingsgedicht dat eindigt met de zin: “Al die achterdocht om niets, gekneed uit/ het soort stof waar, in een uiterst verleden, dromen van werden gemaakt.”’
Het openingsgedicht begin met: ‘En dan gaat het doek op’. Een eerste gedicht dat zo inzet, is bijna niet anders dan poëticaal te lezen. Schaffer haalt er zijn schouders bij op. ‘Zou kunnen, de meest goede poëzie is ook poëticaal te lezen, maar zo bedoel ik het niet. Ik had een reeks gedichten, waarvan er een begon met: “En dan gaat het doek op”. Zo'n gedicht zet je dan natuurlijk vooraan. Veel meer moet je daar niet achter zoeken. Ik schrijf nooit met opzet poëticale gedichten. Poëticale gedichten zijn saai en overbodig. Hoe je over poëzie denkt blijkt wel uit wat je schrijft. Het leidt alleen maar tot geneuzel. Als ik weer eens zo'n zogenaamd poëticaal gedicht lees denk ik altijd: Doe het nou maar! Val mij niet lastig met je theorietjes.’
‘Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg’
In veel gedichten gaat het over trage uren, uren die gedood moeten worden. Heb je ook een ander tijdsbesef gekregen?
‘Vaak heb ik het idee dat ik er zelf niet echt bij ben. Dat het leven langs me heen gaat, omdat ik erg in mijn hoofd leef. Wat een rol speelt is dat er in Nederland van alles gebeurt met mensen die ik ken, wat ik niet zie. Die gebeurtenissen liggen als lagen op elkaar. Die gelijktijdigheid fascineert me en maakt me duizelig.’
Breng je die duizeligheid met schrijven tot rust of probeer je zo'n obsessie juist te grijpen?
‘Ik kan me op geen andere manier uitdrukken dan in poëzie op dit moment. Het is geen therapie, het is een vorm van de wereld. Zodat jij, de lezer, die wereld beter kan bevatten. Maar schrijven is niet heilzaam, eerder funest.’
‘Ik heb een vreselijk jaar achter de rug. Vorig jaar was ik opeens genomineerd voor die VSB-poëzieprijs en dan word je hier naartoe geworpen: optredens, interviews, foto's. Op zich is dat niet erg. Maar ik heb zo'n ander leven op die berg bij Kaapstad. Er werd een wissel op mij getrokken die ik niet aankon.’
‘Pas toen besefte ik dat ik door het schrijven probeer uit te vinden wie ik ben. Ik heb alleen mijn vader en dat is al een ouder figuur. Dan is het moeilijk je daaraan op te trekken. Wat is dan mijn spiegel? Als ik daarover nadenk besef ik dat ik toch erg op mezelf ben. En dat het lastig is om je eigen ik te vestigen zonder toetssteen. Dus ik stond daar, op de VSB-slotavond, voor al die mensen en dacht: Wat doe ik hier? Wie ben ik? Dat klinkt vreselijk, maar zo was het wel. Ik ging enorm hyperventileren. Gelukkig ging het optreden goed, maar ik kon daarna niet meer zitten, ik ben stilletjes naar achteren gelopen.’
‘Het was deels vermoeidheid. Ik ging veel en laat uit, dus mijn lichaam was op aan het einde van mijn verblijf. In het vliegtuig van Amsterdam naar Londen ging het helemaal mis. Paniek: Ik zit hier hoog, in een kleine cabine, wat gebeurt er met me. Op Heathrow heb ik kalmerende middelen gekocht, dat hielp. Maar een paar dagen later reed ik in de auto op de berg bij Kaapstad, mooi uitzicht, prachtig allemaal, maar weer een ontzettende paniekaanval. Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg. Dat is maar net goed gegaan, anders had ik hier niet gezeten. Ik kon de auto nog parkeren, ik ben er een uur in blijven zitten. Uiteindelijk is mijn vriendin me komen halen.’
‘Sindsdien is het moeilijk geweest. Ik durfde het huis niet uit, zij moest me overal naartoe brengen. Ik ben nog aan het herstellen - een beetje een zieke man.’
‘De psycholoog waar ik bij was zei: Het schrijven heeft je wel geholpen. Aan de andere kant is schrijven ook een aanstichter van het kwaad, omdat je blijft graven.’
‘Nu weet ik beter waar ik sta, wanneer ik moet rusten en dat soort dingen. Zo leer je jezelf beter kennen. Het is vaak hard werken, hard schrijven, dat kan je opbreken.’
‘Ik wil niet te veel neerkijken op de freudiaanse analyses. Ik heb mijn moeder en mijn zus verloren. Dat heb ik weggestopt, maar het is beter dat ik er iets mee doe.’
‘Mijn zus is ooit verdronken en mijn moeder is na een lang ziekbed overle-