Ibn al Mu'tazz
Buitengaats
Door Hafid Bouazza
Ibn al Mu'tazz, geboren in 861, was een Abbasidische prins, die zich, getuige zijn gedichten, meer bezighield met wijn, knaapjes en slavinnetjes, de jacht en lusthoven dan met politieke zaken. Naast gedichten schreef hij theoretische boeken over poëzie en retoriek.
Al Mu'tazz staat vooral bekend om zijn visuele finesse en de kracht van zijn vergelijkingen. Sommige kwatrijnen draaien enkel om een soms bizarre, soms vergezochte, maar altijd rake vergelijking; zijn poëzie verenigt de lyriek van de haiku met de scherpte van een epigram of een Perzisch kwatrijn, behalve dat de regel die ‘de spijker in het hart moet stoten’ bij hem niet een moralistische of een satirische wending is, maar een discriptieve. Een van mijn favorieten is de jachtarend die in de koppen van de zwanen inhakt alsof hij daar een schat zoekt.
In 907/908 werd Ibn al Mu'tazz voor een dag Kalief, hij moest onderduiken toen er diezelfde dag een coup tegen hem gepleegd werd. Hij werd gevonden en gewurgd. Volgens de overlevering werd zijn hoofd naar de nieuwe Kalief gezonden. Een detail dat mij altijd ontroert is dat hij onderdook bij een juwelier. Het moet van enige betekenis zijn dat de prins, die in materiële en poëtische weelde leefde, zijn ondergang vond in het glitterende huis van een juwelier.
Een adelaar en zwanen
Toen hij ze zag en wij een heuvel beklommen
Schudde hij voor hen schuddend met zijn vleren
Zoals u schudt een doelvaste javelijn
En ging de nek van de wind met breuken verweren
Hij verkocht ze gegrijp en grazend gepik
Zocht een schat in hun koppen waarmee terug te keren
Lustige jonkheren togen naar de morgendronk
De nacht sloeg een ochtend aan die vatte vlam
Drinkgenoten - deze weerstreeft de ander niet
En geen die de ander een dronk ontnam
In het klooster van Matiera waar de wijn onze gastmaal was
Bij een priester die ons bezoek ontvangen kwam
Wanneer wij de wijnzakken doorboren
Vormt het druivenbloed zich tot enkelringen
Hun snuiten in het glas zijn als
De snuiten van bijen die een bloem binnendringen
Ik was als een bries in mijn sluipen
In de ochtend naar mijn geliefdes billen
Daarom opende ik de bloesem van een roos
Met een roede die sappig is als de winden rillen
En stel haar zolang je leeft uit
Misschien dat de Tijd struikelt
Over mijn geluk en het de ogen ontsluit
Mijn pik bespringt dit en dat
Hij ziet niets wat hij weigeren kan
Van schoonheid raakt hij bezeten zoals dat hoort
En lelijkheid is hij genadig - dus houdt hij ervan
Wilt u een blanke bemaande nacht
Die als zilver smelt over het land
En een wijn als een zonnestraal zo zuiver
In bekers met schuim getulband
Die het kussen van een beminde als morgendronk neemt
Ver van elke roddelaar en bewaker
Hij doopt zijn mond in hagelkoelte en wijn -
Spreek wat u wilt van drank en geurwater!
Ziet u de wakeloosheid van de tijd niet
En wat de bries vertelt in zijn ochtenduren
Drink dus een oude wijn die als een schroomvallige is
Wiens wangen twee rozen van stomheid met saffraan kleuren
Met de wijn in zijn hand staat hij
Als een lichtende ster naar de maan te turen
Nu eens beschenkt hij mij met zijn wijn
En dan weer met zijn bliks kwijnende kuren
Een tortel met piepend geween schrok mij op
De middag dat wij vertrokken
- onze tranen in ijle drop
Zijn koeren jammerklaagde mijwaarts toe
En heeft mijn tranen betrokken
- de schrepele rijdieren in onstuimige galop
Als lag mijn hart in de klauwen van een vogel
Die de ochtend van een dag verwijlde en overnachtte met verlies
Als hij jagen wil licht hij de kop op en de blik ver voor een sprong
En schudt zijn vleugels twee als de franjes van een mantelbies
En dan omklemt hij met klauwen als de strengen van een touw
Verenigd in een knoop mijn arme hartenis
Vertaling Hafid Bouazza