Bloemen van honger
Arends debuteerde als dichter in 1965. Een gedicht was zoiets als het formuleren van een gedachte. Aanvankelijk nog braaf en op rijm, werden de gedichten allengs mager als dunne bomen met regels als kale scherpe takken.
‘Vind je het ook wel prettig om een beetje trieste indruk te maken?’ vraagt Frank Wiering in de film ‘Schrijverschap in Nederland’ aan Arends.
‘Nee hoor,’ schudt Arends zijn hangend hoofd. ‘Nee hoor, nee. Ik voel me trouwens helemaal niet zo triest op het ogenblik. Ik vind dat dat... zoals het is op het ogenblik vind ik het wel prettig.’
Nog altijd een oorspronkelijk poseur.
Dan rolt er plotseling een tekst uit zijn mond. Met vaste stem spreekt hij een tekst uit als een gedicht:
Ik heb een bed staan daar.
Ik hou veel van in bed liggen
Als ik lezen wil dan lees ik
als ik eten wil dan eet ik
‘Maar ja,’ voegt Arends er na een stilte aan toe, ‘erg nuttig is het niet.’
Arends schreef gedichten. Maar voor een leven als dichter had hij de geestkracht niet. Nooit gehad ook. Zoals het hem ook nooit mogelijk was geweest om een normaal maatschappelijk bestaan te leiden. De meeste gedichten uit deze periode bleven ongepubliceerd in zijn la liggen. Ze roepen het beeld op van een onwrikbaar levensdilemma.
De voedingsbodem van zijn dichter- en schrijverschap was altijd ellende geweest. Daarop bloeiden de bloemen van zijn poëzie. Bloemen van honger. Al op 48-jarige leeftijd voelde hij zich uitgeput en nutteloos als een oude, zieke bloem. Over het breekpunt. Maar wegkwijnen wilde hij niet. Niemand of niets hield hem dan ook tegen op die miezerige winteravond van de 21e januari 1974, toen hij met een even glorieuze als fatale sprong uit het raam van zijn appartement een eind maakte aan zijn leven.
Jan Arends (1925-1974) wordt een zonderlinge, eigenzinnige schrijver genoemd. Hij begon in de oorlog aan een carriére, type ‘twaalf ambachten, dertien ongelukken’. Hij was schoenmaker, hotelportier, fabrieksarbeider, krantenbezorger, broodbezorger, ijscoman, copywriter bij een reclamebureau, maar het opmerkelijkst was zijn betrekking als huisknecht: ‘Dat is voor mij de manier om te beminnen,’ zei hij ooit.
Naast deze ‘mislukte’ carriére stond zijn literaire passie. In 1955 debuteert Jan Arends met de novelle ‘Lente/Herfst’ in het tijdschrift Maatstaf. In 1965 maakt hij zijn debuut als dichter met de bundel Gedichten, de grote doorbraak komt echter pas in 1972 met de verhalenbundel Kleefman. Arends' stijl is helder, persoonlijk, een beetje oude wets. Zijn werk wordt gekenmerkt door een voortdurend zichzelf tegenspreken, door de eenzaamheid en de melancholie van iemand voor wie het leven te veel pijn oplevert.
Als zijn tweede poëziebundel, Lunchpauzegedichten (1974) net uit is, pleegt hij zelfmoord. Een nieuwe verhalenbundel is dan in voorbereiding en Arends zou voor zijn werk de Multatuliprijs 1973 ontvangen. Omdat deze prijs bedoeld is voor ‘het bevorderen van de scheppende kunst’ wordt deze niet aan de overleden dichter uitgekeerd. In plaats daarvan wordt het prijzengeld bestemd voor de eenmalige ‘Jan Arendsprijs’, deze wordt uitgereikt aan een acteur.
In 1975 verschijnt een bundel Nagelaten gedichten, in 1984 gevolgd door zijn Verzameld werk. Het werk van Jan Arends wordt uitgegeven door De Bezige Bij.
* De niet eerder gepubliceerde gedichten in dit artikel zijn afkomstig uit de nalatenschap van Jan Arends die zich in het Letterkundig Museum in Den Haag bevindt.
Nico Keuning is neerlandicus. Hij schreef o.a. Altijd het tinnef om je heen, de biografie van dichter-essayist Max de Jong (1917-1951). Momenteel werkt hij aan de biografie van schrijver-dichter Jan Arends. Deze biografie, Angst voor de winter, zal in februari 2003 verschijnen bij uitgeverij De Bezige Bij.