De arbeidsenquête van 1887. Deel 3: De vlasindustrie. Tilburg. Eindverslag
(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De– Auteursrechtelijk beschermd§ 14. Vrouwenarbeid.- In hoever het elders waargenomen verschijnsel, dat de ontwikkeling der nijverheid tot vervanging van volwassen mannelijke arbeiders door vrouwen en kinderen leidt, zich ook hier te lande voordoet, kan bij gebreke van voldoende statistische gegevens bezwaarlijk worden nagegaan. Van verschillende zijden wordt beweerd, dat inderdaad eene dergelijke richting valt op te merken, en sommige feiten wijzen meer bepaaldelijk op een toenemend gebruik van vrouwen en meisjes bij den arbeid in fabrieken. Dit laatste wordt door een der gehoorde getuigen, overigens voorstander van uitbreiding der wet van 19 September 1874 (Staatsblad no. 130), ten deele aan de werking dier wet toegeschrevenGa naar voetnoot(1). Het klinkt inderdaad niet vreemd, dat beperking van kinderarbeid menig werkgever naar andere goedkoope werkkrachten kan hebben doen omzien; hiermede zal althans bij uitbreiding der wetgeving op dit gebied wel degelijk rekening moeten worden gehouden. Het is een feit, dat vele meisjes uit de arbeidende klassen liever als fabrieksarbeidsters, dan als dienstboden den kost willen verdienen. Zij worden naar de fabrieken getrokken door het genot van hooger loon en grootere onafhankelijkheid van hare ouders. Als arbeidsters staan zij veelal tot de gezinnen waartoe zij behooren in de verhouding van commensalen, die tegen betaling den kost genieten; een hoogst ongewenschte toestand, die trouwens ook bij den arbeid van jongens voorkomtGa naar voetnoot(2). Buitendien zijn aan den vrouwenarbeid in fabrieken veelal bezwaren van moreelen en physieken aard verbondenGa naar voetnoot(3) Fabrieksarbeidsters vinden weinig of geen gelegenheid, om zich op huishoudelijke werkzaamheden toe te leggen en missen in den regel allen lust tot anderen dan machinalen arbeid. Dientengevolge worden zij, wanneer zij huwen, slechts zelden goede huishoudstersGa naar voetnoot(1). Bij hetgeen onder de leiding der Katholieke geestelijkheid in het belang der arbeidende klassen verricht wordt, tracht men dan ook zooveel mogelijk de meisjes van de fabrieken terug te houden en haar aan te moedigen om zich als dienstboden beschikbaar te stellenGa naar voetnoot(2). Kan alzoo van den fabrieksarbeid van vrouwen en meisjes in het algemeen niet veel goeds gezegd worden, in het bijzonder is die arbeid, waar hij door gehuwde vrouwen verricht wordt, dikwijls noodlottig voor de gezinnen. Hoogst ongunstig wordt getuigd omtrent den toestand van die gezinnen, waarbij de huisvrouw zich buitenshuis met industrieelen arbeid bezighoudt. De huishouding wordt daar veelal verwaarloosd, de jonge kinderen, aan hun lot overgelaten, verzuimen de school, terwijl de volwassen kinderen en de man hun heil elders dan te huis leeren zoeken, met al de nadeelige gevolgen, die het geregeld bezoek van kroegen als anderszins pleegt mede te brengen. ‘Het huisgezin waar de vrouw thuis blijft, is financieel beter af dan dat waar de vrouw medewerkt’: zoo durven getuigen, die het volk kennen, uitdrukkelijk verklaren. De bevolking van Tilburg heeft het geluk, dat gehuwde vrouwen daar niet in de fabrieken werken; maar te Amsterdam, te Maastricht en elders is men in dit opzicht minder voorspoedigGa naar voetnoot(3). Mag de wetgever in de aangevoerde bezwaren aanleiding vinden om hetzij aan gehuwde vrouwen in het algemeen, hetzij aan gehuwde vrouwen met jonge kinderen, den arbeid in fabrieken te verbieden, gelijk door sommigen gewenscht wordtGa naar voetnoot(4)? De Commissie zou vooralsnog niet tot een dergelijken ingrijpenden maatregel durven adviseeren. Daartoe zijn de noodige gegevens zeker niet voorhanden, zoolang men zelfs niet weet, in welken omvang alom in den lande in de onderscheidene takken van nijverheid door | |
[pagina 88]
| |
gehuwde vrouwen buitenshuis gearbeid wordt. Bovendien is de arbeid der gehuwde vrouw in de fabriek somtijds het eenig middel van bestaan van het gezin; men denke bijv. aan het geval, dat de man door eene slepende ziekte tot den arbeid onbekwaam geworden is. Het is waar dat voor gevallen van dezen aard de bevoegdheid zou kunnen en behooren te worden voorbehouden, om dispensatie van het verbod te verleenen. Maar dan nog blijft het bezwaar bestaan. dat deze inbreuk op de individueele vrijheid de strekking zou hebben, om het aangaan van huwelijken door fabriekarbeidsters tegen te werken en onwettige sexueele verhoudingen te bevorderenGa naar voetnoot(1). Deze bedenkingen treffen echter in geenen deele de gelijkstelling van volwassen vrouwen met jeugdige arbeiders, die door een der gehoorde getuigen wordt aanbevolenGa naar voetnoot(2) en ook der Commissie gewenscht voorkomt. Aan vrouwen van elken leeftijd worde het verrichten van arbeid in fabrieken des Zondags en des nachts verboden en de noodige verpoozing tusschen den arbeid verzekerd. Voor de nijverheid kan deze bescherming der vrouw geen wezenlijk bezwaar opleveren, wanneer slechts hare vrijheid, om binnen hare woning te arbeiden wanneer en zoolang zij goedvindt, onaangetast blijft. Dat het in elk geval een misbruik is, vrouwen en meisjes ook des Zondags tot fabrieksarbeid te bezigen, zal wel niet betwijfeld worden. Toch wordt getuigd, dat dit te Amsterdam in enkele fabrieken soms geruimen tijd achtereen geschiedt. Uit dezelfde plaats wordt medegedeeld, dat sommige vrouwen in koffieverlezerijen bij voorkeur des Zondagmorgens werken, ten einde een vrijen Maandag namiddag te kunnen genieten. De Zondagsrust zal echter aan de bedoelde vrouwen zeker geen schade doen, zelfs al werden zij dientengevolge genoodzaakt dit Maandag houden te laten varenGa naar voetnoot(3). Eveneens zijn er fabrieken, waar vrouwen en meisjes niet zelden ook des nachts, onder toezicht van ondergeschikte beambten, aan het werk gehouden wordenGa naar voetnoot(1). Het gebeurt, dat zij daar met korte tusschenpoozen 30 à 36 uren achtereen werken. Die nachtelijke arbeid, door de opzichters wel eens in de hand gewerkt, doch volgens verklaringen van bevoegde zijde bij goed overleg zeer wel te vermijden, is zoowel moreel als physiek voor de arbeidsters hoogst nadeelig. Den volgenden dag, zoo wordt verklaard, zijn de meesten ziek. De wensch, dat fabrieksarbeid bij nacht aan vrouwen worde verboden, wordt dan ook door verscheidene getuigen uitgesprokenGa naar voetnoot(2). Nog tegen eene andere verkeerdheid, waartoe de fabrieksarbeid van vrouwen aanleiding geeft, meent de Commissie een wettelijk voorschrift te mogen aanbevelen. Het gebeurt namelijk, dat kraamvrouwen zeer kort na hare bevalling het werk in de fabriek hervatten, ondanks het daaraan verbonden gevaar voor hare gezondheid en voor het leven harer zuigelingen. Bij langere afwezigheid, heet het, blijft wel hare plaats open, maar ontvangen zij geen geld. In sommige vreemde wetgevingen komt de bepaling voor, dat zij ook gedurende zekeren tijd vóór hare bevalling niet mogen werken. Al wil men wegens de moeilijkheid der contrôle van navolging hiervan afzien, wenschelijk schijnt het toch, haar de bevoegdheid tot arbeiden gedurende vier weken na de bevalling te ontzeggen. In haar onderhoud gedurende dien tijd kan door middel van ziekenfondsen voorzien wordenGa naar voetnoot(3). |
|