De arbeidsenquête van 1887. Deel 3: De vlasindustrie. Tilburg. Eindverslag
(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De– Auteursrechtelijk beschermd§ 4. Tilburg.- Van de tot dusver besproken toestanden wijken die te Tilburg in menig opzicht aanmerkelijk af. Reeds dadelijk valt omtrent deze plaats te constateeren, dat de wet van 19 September 1874 (Staatsblad no. 130), met het oog op de daar bestaande eigenaardige toestanden, niet noodig was. Dank zij het initiatief, genomen door monseigneur Swijzen, vroeger als pastoor te Tilburg werkzaamGa naar voetnoot(1), bestond er reeds vóór 1874 in de Tilburgsche fabrieken geen arbeid van kinderen beneden twaalf jaren. De Katholieke geestelijkheid verlangt en houdt streng vast aan de bepaling, dat geene kinderen tot de eerste Heilige Communie worden toegelaten, die niet behoorlijk kunnen lezen en schrijven. Het onderwijs, parochiaal ingericht en gegeven door broeders en zusters, is kosteloos. De fabrikanten werken met de geestelijkheid en de hoofden van het onderwijs samen, en nemen geene kinderen beneden twaalf jaren in hunne fabrieken aan. Mocht in vroeger jaren arbeid van kinderen beneden twaalf jaren gebezigd worden bij de huisindustrie, thans, nu het spoelen van garens machinaal plaats grijpt, valt ook hiervan niets meer te bespeuren. In het algemeen genomen, kan dus gezegd worden, dat voor Tilburg de wet op den kinderarbeid slechts was de wettelijke bekrachtiging van feitelijk bestaande toestandenGa naar voetnoot(1). Het is dus niet te verwonderen, dat een speciaal toezicht op de naleving van bovengenoemde wet niet plaats grijpt. Dit moet echter niet zoo worden opgevat, alsof er in het geheel niet naar werd omgezien. Sedert 1874 zijn er een tiental processen-verbaal opgemaakt, waarbij overtreding van het verbod van kinderarbeid beneden twaalf jaren werd geconstateerd. Zulks had schier uitsluitend in steenbakkerijen plaats. Ook gebeurt het eene enkele maal, dat fabrikanten misleid worden door de ouders ten opzichte van den waren leeftijd der kinderen. Hierbij kan natuurlijk alleen sprake zijn van een verschil van eenige maanden. Daarom werd het door gehoorde deskundigen wenschelijk geacht, ten einde het toezicht te verscherpen, de wet van 1874 uit te breiden in dien geest, dat de fabrikanten verplicht werden geene kinderen aan te nemen dan op overlegging hunner geboorte-akte, die dan van gemeentewege kosteloos zou moeten worden verstrektGa naar voetnoot(2). Ook over onduidelijkheid van de redactie der wet werd geklaagd, omdat deze zou toelaten dat kinderen beneden de 12 jaren wel mogen arbeiden voor hunne | |
[pagina 47]
| |
ouders of voogden; eene redactie derhalve die, met het oog op de huis-industrie, hare bedenkelijke zijde heeftGa naar voetnoot(1). Daar men mag aannemen dat in Tilburg nagenoeg alle kinderen tot den twaalfjarigen leeftijd de school bezoeken en geen arbeid verrichten, bestond er geene behoefte om krachtens art. 82 der wet op het lager onderwijs plaatselijke verordeningen vast te stellen, en deze zijn dan ook niet uitgevaardigdGa naar voetnoot(2). De arbeid van jongens boven twaalf jaren is licht en, indien de werktijd niet te lang is, weinig vermoeiend. Hij bestaat voornamelijk in het draadmaken, het weder verbinden der draden, gedurende het spinnen gebroken, of in het kaardenkloppen. Deze laatste bezigheid is van den navolgenden aard. Het ruwen van het laken geschiedt door kaardbollen. De kaardbol is een distel, die de wol uit de stof haalt. Die distel geraakt vol wolvezels, en de kaardenklopper haalt die vezels met een ijzeren werktuigje er uit. Meisjes worden in den regel niet beneden de 16 jaren in de fabrieken toegelaten. Het werk, dat zij gewoonlijk verrichten, bestaat in noppen, pluizen en opmaken en is eveneens van lichten aardGa naar voetnoot(3). Het werken van gehuwde vrouwen in de fabrieken komt bijna niet voor. De geestelijkheid gaat dit tegen. Zoodra een meisje trouwt, blijft zij tehuis. Eene enkele maal kan het gebeuren, dat men zulk een meisje niet kan missen, en dan blijft zij nog enkele maanden op de fabriek om andere meisjes te leeren, maar die gevallen zijn zeldzaam. Men beschouwt in het algemeen het niet werken van gehuwde vrouwen in fabrieken als een groot element van geluk voor de arbeidende bevolking van TilburgGa naar voetnoot(4) De duur van den arbeid is in den regel dezelfde voor mannen, vrouwen en kinderen. In den zomer begint men somtijds om 5 uur 's morgens en eindigt tegen 8 uur 's avonds; in den winter begint men om 7 of 8 uur 's morgens en eindigt 's avonds om 7, 8 of 9 uur. Hierbij dient men in mindering te brengen een kwartieruur schafttijd in den zomer voormiddags, een uur schafttijd van twaalf tot één uur om naar huis te gaan eten, en bovendien 's namiddags een kwartier om koffie te drinken. Dit is de gewone Tilburgsche campagne. Er zijn echter enkele fabrieken, waarin soms langer gewerkt is, en wel tot 's avonds 10 uur. Deze handelwijze vindt bijna algemeen afkeuring. Ter voorkoming van herhaling van dergelijke misbruiken wordt door verschillende fabrikanten aangedrongen op een arbeidsdag van 13 uren als maximum, behoudens dispensatie, door burgemeester en wethouders te verleenen bij spoedbestellingen of onvoorziene gevallen. Ook wordt als schafttijd om naar huis te gaan en te eten een uur te weinig geacht, aangezien Tilburg ver uit elkander gebouwd is en het fabrieksvolk dus geen tijd genoeg heeft om heen en terug te gaan en rustig zijn middagmaal te nuttigen. Op voorstel van den burgemeester hebben derhalve de meeste fabrikanten besloten om den schafttijd van een uur uit te breiden tot anderhalf uur en den werktijd des avonds met een half uur te verlengen. In de werkplaatsen van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen heerscht eene andere dagorde. Daar duurt de arbeidsdag niet langer dan 12 uren 's zomers en 's winters met 2 uren rusttijd; dus 10 uren effectief werkenGa naar voetnoot(1). Het loon der jongens van 12 tot 16 jaren en dat der ongehuwde vrouwen bedraagt ongeveer de helft van dat der volwassen mannen. In den regel 4, 4½, 5 cents per uur. Als de jongelieden van 16 tot 18 jaren van het draadmaken en kaardenkloppen tot de vollerij en weverij overgaan, verdienen zij ongeveer ⅔ van het loon der volwassen | |
[pagina 48]
| |
mannen. De verhouding tusschen mannen, vrouwen en kinderen is ongeveer als volgt te stellen: ⅗ volwassen mannelijke arbeiders, ⅕ meisjes boven de 15 jaren en ⅕ jongens van 12 tot 18 jaren. Voor verdere bijzonderheden kan worden verwezen naar de statistiek, op verzoek der Cemmissie door de goede zorgen van het dagelijks bestuur der gemeente opgemaakt en als bijlage U aan dit Verslag toegevoegd. Zondagsarbeid komt niet voor; alleen het noodzakelijke herstellen van ontredderde machines moet somtijds 's Zondags plaats grijpen. Nachtarbeid heeft evenmin plaats, behalve in de stoommeelfabriek, waar met dubbele ploegen, een dag- en nachtploeg, gewerkt wordtGa naar voetnoot(1). De lichamelijke toestand van de fabrieksarbeiders in het algemeen laat in verhouding tot andere fabrieksplaatsen weinig te wenschen over. Alleen het inademen van fijne wolvezeltjes bij het schrobbelen van de wol en het ruwen van het laken kan een nadeeligen invloed uitoefenen op de gezondheid, doch in veel minderen graad dan bij de katoenindustrie het geval is. Bij huiswevers komen breuken nog al veelvuldig voor; een verschijnsel, dat wellicht zijne verklaring vindt in de omstandigheid, dat bij het handweven de voeten ten deele de rol moeten vervullen van de stoommachine bij de machinale weefgetouwenGa naar voetnoot(2). Tot den gezonden toestand van de fabrieksarbeiders draagt veel bij, dat de meesten in het bezit zijn van een eigen huis en tuintje. Velen bezitten bovendien nog een stuk land, waarop zij hun eigen voorraad aardappelen telen, en houden een varken of eene geit. Verreweg de meeste fabrieksarbeiders in Tilburg kunnen lezen, schrijven en een weinig rekenen. In de plaats van herhalingsscholen wordt ijverig gebruik gemaakt van de Zondagsscholen, zoowel door het mannelijk als door het vrouwelijk geslacht. Ook de zedelijke toestand der arbeidende klassen kan, in vergelijking met andere fabrieksplaatsen, bepaald gunstig genoemd worden. Het Maandaghouden is wel onder de ambachtslieden, maar niet onder het fabrieksvolk bekend. Het getal onechte geboorten bedraagt gemiddeld 1 pct. op eene bevolking van 32000 zielen. Ook het getal van zoogenaamde gedwongen huwelijken moet, naar uit de registers van den burgerlijken stand valt af te leiden, gering zijn. Van socialistische woelingen bespeurt men weinig of niets. In het algemeen kan men zeggen, dat de verstandhouding tusschen pataoon en wervolk zeer gunstig isGa naar voetnoot(1). Ten einde de concurrentie met het buitenland, voornamelijk Saksen en Verviers, te kunnen volhouden, meenen onderscheidene Tilburgsche wolfabrikanten het gebruik van goedkoopen kinder- en vrouwenarbeid in het algemeen niet te kunnen ontberen. Eene verhooging van den leeftijd, waarop het verboden zou zijn jongens aan het werk te zetten, bijv. van 12 op 14 jaren, zou intusschen voor hen geene bezwaren opleveren, aangezien menig fabrikant de jeugdige werklieden liever op 14 jaren dan op 12-jarigen leeftijd aanneemt. Men meende evenwel om andere redenen het nemen van een dergelijken maatregel te moeten ontraden. Ten eerste in het belang van de ouders. In het algemeen zijn de arbeiders te Tilburg met groote gezinnen gezegend. Familiën, bestaande uit man, vrouw en zes, acht, soms tien kinderen, zijn geene zeldzaamheid. Daar de gehuwde vrouw uit de fabrieken geweerd wordt, is de man de eenige kostwinner voor het gezin. Kan een jongen van 12 jaren als draadmaker of kaardenklopper f 2½, à f 3 's weeks verdienen, dan is eene dergelijke niet onbelangrijke bijdrage tot het gemeenschappelijk huishouden | |
[pagina 49]
| |
in staat de familie door de moeilijkste periode van haar bestaan heen te helpen. Wilde de wetgever het verbod van den kinderarbeid uitbreiden van 12 op 13 of 14 jaren, in menig arbeidersgezin zou gebrek ontstaan wegens het gemis van tot nu toe genoten inkomsten. Ook in het belang van de kinderen werd bovengenoemde maatregel van verschillende zijden ontraden. Thans bestaat feitelijk in Tilburg leerplicht tot het 12de jaar. Weerde men kinderen boven dien leeftijd uit de fabrieken, zoo zouden de ouders hen, naar gevreesd werd, naar de bosschen zenden om spelden te rapen, hout te sprokkelen, zout te smokkelen en andere bezigheden, waarbij licht de kiem gelegd wordt voor onzedelijkheid en verwildering. Van dezelfde zijden werd op nog meer schaduwkanten gewezen. Komen de jongens, na een paar jaar aldus rondgeloopen te hebben, met hun 14de jaar op de fabriek, zoo zullen zij minder gedwee en gezeglijk zijn dan thans op twaalfjarigen leeftijd het geval is. Op 14jarigen leeftijd is bovendien, om te beginnen, het werk van draadmaken en kaardenkloppen misschien te min en te nietig voor hen, die vroeger een meer ongebonden leven geleid hebben. Verbiedt men het werken van jongens beneden 14 jaren zonder daarnaast leerplicht in te voeren, het geneesmiddel zou blijken erger te zijn dan de kwaal, gesteld dat het lichte werk, hetwelk twee jongens tusschen 12 en 14 jaren in de Tilburgsche fabrieken verrichten, als eene kwaal kan beschouwd worden. Jongelieden van 12 tot 14 jaren minder uren per dag te laten werken dan volwassenen, zou zeer bezwaarlijk zijn voor vele industriëelen bij de inrichting der bestaande fabrieken, en in menig opzicht gelijkstaan met desorganisatie van de gewone Tilburgsche campagne. Mocht de wetgever tot beperkende maatregelen willen overgaan, zoo zouden de kamer van koophandel en fabrieken, en in overeenstemming met haar onderscheidene deskundigen en getuigen, voor de Tilburgsche wolindustrie de voorkeur geven aan een maximum van 13 arbeidsuren daags, met een vasten rusttijd van anderhalf uur op het midden van den dag, zoowel voor volwassenen als voor kinderen, boven het vaststellen van verschillende werkuren voor verschillende leeftijden. In eene verhooging van den leeftijd, waarop het voor meisjes verboden zou zijn in fabrieken te arbeiden, tot 14, desnoods 16 jaren, had men in het algemeen minder bezwaarGa naar voetnoot(1). Voor veiligheid, licht, lucht en verwarming wordt op de meeste fabrieken voldoende zorg gedragen. Alleen de voorzorgsmaatregelen tegen eventueel brandgevaar laten bij vele fabrieken nog te wenschen over. Meestal bestaan de gebouwen uit drie verdiepingen, waartusschen de gemeenschap zeer dikwijls alleen onderhouden wordt door één stel trappen, die dan nog bovendien van hout zijn, terwijl noodtrappen aan den buitenkant, van elke verdieping toegankelijk, ontbreken. Bij brand, die in de wolfabrieken vrij gemakkelijk kan ontstaan, zijn de werklieden somtijds genoodzaakt geweest door de ramen te springen, daar de eenige gelegenheid, om naar beneden te komen, in brand stond. Een dubbel stel trappen of het aanwezig zijn van brandladders op iedere bovenverdieping zou in deze leemte op gemakkelijke wijze kunnen voorzien. In verschillende fabrieken bestaan ziekenfondsen, in andere niet. Het is echter, ook in het laatste geval, bij de meeste werkgevers regel, den zieken werkman niet aan zijn lot over te laten; zij betalen uit eigen beurs, wat noodig is om hem geen gebrek te doen lijden. Is een werkman wegens ouderdom niet meer in staat te werken, dan wordt hij meestal door zijn patroon onderhouden tot zijn dood toe. Als een sterk sprekend voorbeeld kan worden aangehaald een man van 90 jaren die, door den zoon van een fabrikant als gepensioneerde overgenomen, iedere week zijn weekgeld gaat halen aan de fa- | |
[pagina 50]
| |
briek. Er zijn op dezen regel ook uitzonderingen, doch van de grootste meerderheid der Tilburgsche fabriekanten kan niet gezegd worden, dat zij oude en afgeleefde werklieden aan de deur zetten en niet meer naar hen omzien (Ga naar voetnoot(1) enGa naar voetnoot(2)). |
|