standplaatsen van zoogenaamde veldarbeid? Of is dat een onbekende term voor u?
A. In die streken heeft men dat niet. Het is daar alles weiland, in Haastrecht en Noordholland, en daar gebruikt men de kinderen niet voor dat doel.
11110. V. Dus zij blijven eenvoudig thuiszitten en leegloopen?
A. In Haastrecht voor een goed deel, maar in Noordholland wordt de school zeer trouw bezocht.
11112. V. En nu zijt gij in Tilburg in eene Katholieke omgeving. Gaan de kinderen dáár niet uitstekend trouw school?
A. Wat het Protestantsche deel der bevolking betreft, waarover ik kan oordeelen, ja.
11113. V. Maar uw oogen gaan toch ook wel eens buiten het kleine kuddeke, dat direct aan uwe zorgen is toevertrouwd. Hoeveel zielen is uwe gemeente sterk?
A. 700 zielen.
11114. V. U hebt zeker wel eens bemerkt, dat algemeen de kinderen uitstekend trouw de school bezoeken?
A. Ja, maar ik weet er te weinig van om er over te kunnen oordeelen.
11115. V. Zijn er onder uwe geloofsgenooten in Tilburg velen uit de arbeidende klasse, of zijn het meer gezeten burgers?
A. Ik denk dat de grootste helft van mijne gemeente uit arbeiders bestaat.
11116. V Zijn er ook fabrieksarbeiders onder?
A. Geen enkele, uitgenomen die van de werkplaatsen van den Staatsspoorweg.
11118. V. Dus gij hebt een 50- à 60tal gezinnen uit de arbeidende klasse, welke tot uwe gemeente behooren. Hoe is de welvaart in die gezinnen?
A. Over het algemeen gunstig.
11119. V. Wat voor soort van arbeid verrichten die menschen?
A. Zij zijn op de werkplaatsen van de Staatsspoorwegen of mindere beambten aan die Maatschappij.
11121. V. Ge zijt immers ook in het bestuur van de afdeeling van het Nut van 't Algemeen?
A. Jawel.
11122. V. En als zoodanig hebt gij een stuk ingezonden in antwoord op onze circulaire van October. Hebt gij daaraan nog iets toe te voegen tot nadere inlichting?
A. Voor zoover ik weet, kan ik er niets aan toevoegen.
11123. V. In dat stuk zegt gij, dat de lichamelijke ontwikkeling door 13 uren staan of loopen in de fabriek reeds op 12jarigen leeftijd wordt belemmerd. Is dat eene opmerking die gij zelf hebt gemaakt, of kunt gij voor de juistheid daarvan uit eigen wetenschap instaan?
A. Wat de opmerkingen in het verslag betreft, daarvoor kan ik niet instaan, want het is gemaakt door eene commissie van deskundigen uit het Departement, omdat het bestuur niet genoegzaam op de hoogte van de zaak was.
11124. V. Zou ik u mogen vragen, wie in die commissie van deskundigen zitting had?
A. De heeren Oberstadt, Roessingh van Iterson, Gallée en Cardinaal; laatstgenoemde is lid van het bestuur.
11126. V. Verder wordt nog in het stuk aangevoerd, dat de jongens op 12jarigen en de meisjes op 15- à 16jarigen leeftijd aan de fabriek komen, na eenig schoolonderwijs genoten te hebben. Ik meende toch van alle getuigen gehoord te hebben, dat het schoolonderwijs tot het 12de jaar zeer trouw gevolgd werd. Hoe verklaart gij dus die uitdrukking: eenig onderwijs?
A. Ik zou u daaromtrent geen mededeelingen kunnen doen.
11127. V. Over den ouderdom der kinderen, die op de fabrieken gaan, weet gij waarschijnlijk niets te zeggen, want zij behooren niet tot uwe gezindheid?
A. Ik weet het wel van fabrikanten, waarmede ik heb omgegaan, en van fabrieken die ik gezien heb. Meestal, wanneer zij boven de 12 jaar zijn, trachten zij op fabrieken en ook op werkplaatsen te komen.
11128. V. Omdat ik geheel instem met hetgeen gij zegt, frappeert het mij dat gij schrijft: ‘de meisjes komen op 15- à 16jarigen leeftijd op de fabrieken’.
A. Dit is eene vergissing. Het zijn de jongens, die op dien leeftijd op de fabrieken komen.