| |
Verhoor van den heer Mr. A.M. Sassen.
(Verkort.)
10327. De Voorzitter: Mogen wij uw naam, voornamen, ouderdom, betrekking en woonplaats weten?
A. Alphonse Marie Sassen, 42 jaar, schoolopziener in het district Tilburg, wonende te Ooisterwijk.
10328. V. Gij waart reeds geruimen tijd schoolopziener in het district?
A. Ja, van af de invoering der wet op het lager onderwijs, sedert 1880.
10329. V. In uw arrondissement vallen Heusden, Waalwijk, Oirschot, Boxtel, Oisterwijk, enz.?
A. Ja
10329bis. V. Hebt gij u vóór 1880 al met onderwijs-zaken beziggehouden?
A. Dat heb ik wel, toen was ik woonachtig te Breda en was lid van de plaatselijke schoolcommissie voor lager en middelbaar onderwijs, en als zoodanig heb ik mij met het onderwijs beziggehouden?
10330. V. Hoe lang hebt gij in Breda gewoond?
A. Van 1870 tot 1877.
10331. V. Gij woondet dus in Breda toen de wet van 1874 werd ingevoerd?
A. Ja.
10332. V. Hebt gij in Breda iets gemerkt van de invoering van die wet?
Gaf dat aanleiding tot groote veranderingen, of waren daar geen toestanden, die krachtens die wet behoorden veranderd te worden?
A. Jawel, het is na 1874 in Breda aanmerkelijk verbeterd. Daar heeft ech- | |
| |
ter niet alleen de wet van den heer Van Houten op gewerkt. Ook de toestanden van het onderwijs zelf in Breda hebben in den laatsten tijd enorme veranderingen ondergaan. Er is daar zeer veel gedaan. Er zijn goede gebouwen opgericht, en door omstandigheden is het onderwijzend personeel kunnen vernieuwd worden. Er is een fonds gekomen van Dr. Van Cooth, ik meen van f 30 000, waarvan de renten jaarlijks worden besteed voor cadeaux aan de kinderen, die trouw de school bezoeken. Ook wordt van verschillende zijden op het schoolgaan gewerkt. In hoeverre de wet-Van Houten daarop van invloed is geweest, zou ik niet kunnen zeggen, maar zeker is het dat door die wet, bij de industrieele bevolking van Breda, Tilburg, enz., de overtuiging is gevormd en het eene gewoonte is geworden dat de kinderen tot hun twaalfde jaar school moeten gaan.
10333. V. Is het in Breda met zijne talrijke Protestantsche bevolking ook onder de Protestantsche en niet uitsluitend onder de Katholieke ouders gebruikelijk dat kinderen tot het 12de jaar schoolgaan?
A. Het is algemeen.
10334. V. Maar, waar het nu op aankomt, werd vóór de wet van 1874 in Breda een sterk gebruik gemaakt van kinderen beneden de 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen?
A. Dat durf ik niet bepaald te zeggen.
10335. V. Over de werking van de wet van 1874 in Tilburg behoeven wij niet verder te spreken, want als wij nagaan de verklaringen, door een paar uitstekend betrouwbare getuigen hier heden afgelegd, dan schijnt de toestand in Tilburg reeds vóór 1874 van dien aard te zijn geweest, dat de kinderen tot hun 12de jaar de school bezochten en niet op fabrieken en werkplaatsen werkten. Is dit ook naar uw beste weten inderdaad het geval?
A. Het is mij door alle hoofden van scholen bevestigd.
10336. V. Gij hebt waarschijnlijk ook wel de overtuiging, dat de wet van 1874 feitelijk behoorlijk wordt nageleefd?
A. Ja.
10337. V. Wij zullen dan overgaan tot een ander punt, waarover wij nog weinig getuigen hebben gehoord, namelijk art. 82 van de wet op het lager onderwijs van 1878. Gedeputeerde Staten van Noordbrabant hebben in 1880 eene circulaire uitgevaardigd aan de gemeentebesturen, waarbij zij aanbevalen het tot stand brengen van plaatselijke verordeningen krachtens art. 82. Zij deden dat nogal met eenigen aandrang en wezen er op dat nog slechts enkele gemeenten in de provincie van de bevoegdheid gebruik hadden gemaakt. Zij voegden er bij: ‘de vrees, dat hieruit ongelegenheden voor de ingezetenen kunnen ontstaan, is naar onze overtuiging niet gegrond’, en zij drongen aan dat die verordeningen zouden gemaakt worden, en wel binnen betrekkelijk korten tijd.
Nu heb ik hier in afschrift voor mij de rapporten, die gij in de laatste jaren aan Gedeputeerde Staten over de werking van art. 82 uitgebracht hebt. Dat ziet er niet zeer rooskleuring uit. Gij schrijft:
Over 1882. ‘Algemeene verbodsbepalingen zijn noodig, want de ondervinding in 1882 van de werking der gemeentelijke voorschriften, houdende beperking van kinderarbeid opgedaan, heeft geleerd dat deze over het algemeen weinig nut stichten. De vrees, in het vorig verslag geuit, dat in de bestaande omstandigheden ontduiking hier en niet handhaven der bepalingen daar in deze verlammend zou werken, is gegrond gebleken.’
Over 1883. ‘Zooals reeds opgemerkt, wordt zooveel als niets gedaan om het geregeld schoolbezoek te bevorderen. Deze zorg kan met geen hoop op goed gevolg aan den gemeentelijken wetgever overgelaten blijven.’
Over 1884. ‘Ten aanzien van deze gewichtige aangelegenheid (bevordering van het schoolbezoek) bleven bijna alle gemeentebesturen onverschillig.’
En eindelijk: Over 1885. ‘Ten aanzien van dit punt valt helaas! slechts te bevestigen hetgeen in vorige jaren is medegedeeld Onverschilligheid van de zijde der gemeentebesturen, zelfs daar waar voor het oog der wereld eene verordening is gemaakt tot verbod van arbeid door kinderen beneden de 12 jaren. Wettelijke regeling is het eenige
| |
| |
hulpmiddel vooral tegen het tijdelijk schoolverzuim.’
Daar zult gij waarschijnlijk uwe rapporten wel in herkennen. Niet waar? Welnu, doe ons het genoegen en licht dat alles een weinig toe.
A. Door Gedeputeerde Staten is eene circulaire uitgevaardigd, en dientengevolge zijn van den kant van het schooltoezicht de gemeentebesturen aangezet om verordeningen in het leven te roepen. Omdat vooral voor plattelandsgemeenten wetgevende arbeid dikwijls niet zeer gemakkelijk is, heb ik bij die aansporing aan de gemeentebesturen er eene concept-verordening bijgevoegd. Dit concept luidt aldus:
‘Art. 1 Het is verboden gedurende de schooltijden, uitgezonderd die der avondschool, huis-, tuin- of veldarbeid of persoonlijke diensten te laten verrichten door kinderen, die den ouderdom van twaalf jaren niet hebben bereikt.’
‘Onder veldarbeid is ook begrepen het hoeden of drijven van vee.’ |
‘Art. 2. Strafbaar wegens overtreding van art. 1 zijn zij, door wie het kind met arbeid of dienstverrichting is belast en zij voor wie het die verricht heeft.’
‘Deze laatsten zijn niet strafbaar, wanneer zij het bewijs leveren, dat zij van den arbeid of dienstverrichting geen kennis hebben gedragen en dat zij de overtreding onmiddellijk, na daarvan kennis te hebben bekomen, hebben doen ophouden.’ |
‘Art. 3. Overtreding van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van één tot vijf gulden.’ |
Ten gevolge van deze aanschrijving zijn in 15 gemeenten verordeningen tot stand gekomen. In twee gemeenten, Werkendam en Geertruidenberg. waren zij vrij overbodig; terwijl in twee der overige dertien iets is gedaan; te Almkerk werden een paar processen-verbaal opgemaakt en te Moer-Gestel bleef het bij eene bedreiging. De verordeningen bleven dus voor de 15 gemeenten eene mystificatie; ze werden eenvoudig op het papier gebracht om Gedeputeerde Staten en ons te believen; ik geloof niet dat de uitvoering ooit in de bedoeling heeft gelegen.
10338. V. Waarom niet?
A. Ik meen dat er onverschilligheid heerschte; er zijn gemeentebesturen, die veel voor de inrichting van het onderwijs over hebben; maar vooral de mindere man doet zijne kinderen veel door schoolverzuim lijden, waarvan weinig notitie schijnt genomen te worden.
10339. V. Dan had men toch beter gedaan de verordeningen niet te maken?
A. Dit ware veel eerlijker geweest, Mijnheer de Voorzitter.
10340. V. Zou er geen ander motief in het spel zijn geweest?
A. Ik zou het niet denken, want zoowel op de openbare als bijzondere school wordt even sterk over schoolverzuim geklaagd. Op de zusterscholen, gelijk men die in het district Tilburg bijna uitsluitend heeft, klaagt men evenzeer daarover. Eene enkele uitzondering vindt men op eene bijzondere school, waar het hoofd, eene zuster, haren invloed op den pastoor en deze weder op den burgemeester uitoefende. Doch over het algemeen heerscht er onverschilligheid.
10341. V. Dus kan het schraal rendement van het werk van het kind wel gemist worden?
A. Wel zeker. Het sterkst bewijs is dit. Tilburg is eene kom, waaruit overal als stralen bebouwde wegen uitschieten, zoodat een kind onlangs op school Tilburg terecht een groot dorp noemde. Op die uithoeken heeft men evenzeer landbouw als industrie. En nu doet zich het opmerkelijk feit voor, dat in Tilburg onder den landbouwstand geen schoolverzuim voorkomt. Wanneer dus de behoefte bestond voor den landbouwer, dan zou men daar natuurlijk hetzelfde verschijnsel als elders op het platteland zien.
10342. V. Zij gaan dus trouw ter school?
A. Ja. Er is een uithoek, de zoogenaamde heikant, daar is een heel oud onderwijzer, die het schijnt verwaarloosd te hebben, en daar is veel schoolverzuim.
10343. V. Dat heeft dus zijn eigenaardige oorzaak?
A. Ja.
10344. V. Om even op die buitengemeenten terug te komen, waar die verordeningen gemaakt zijn, hadt gij geen
| |
| |
moeite om de gemeenteraadsleden er toe te brengen? waren zij gemakkelijk er voor te winnen om die verordeningen te maken, of hadt gij moeite te doen om ze er toe te krijgen?
A. Ik heb mij nogal moeite gegeven, denkende: als het eenmaal tot stand gekomen is, dan zal er wel de hand aan gehouden worden. Ik sta op vriendschappelijken voet met de meeste burgemeesters, en van den anderen kant bestond de aandrang van Gedeputeerde Staten. Ik houd het er voor in gemoede, dat men ons een pleizier heeft willen doen.
10345. V. Op papier?
A. Ja.
10346. V. Dat is goedkoop. Dus het hart was er niet bij?
A. Neen, bepaald niet.
10347. V. En men hield er de hand niet aan, alleen uit onverschilligheid?
A. Ik geloof van ja.
10348. V. Zouden er geene belangen mede gemoeid zijn?
A. Het is eenvoudig gebruikelijk onder den boerenstand om de kinderen van school te houden, en te laten rondscharrelen, vooral in de heistreken. In de kleistreken is het een ander geval; daar verdienen de kinderen van hun tiende jaar af 's zomers een duitje met te helpen in den stal, op het veld met het poten van aardappelen, het snijden van graan, enz. Dat neemt echter niet weg, dat in de lange tusschentijden, waarin niets te doen valt, de kinderen toch thuis blijven. Slechts enkele ouders zenden hunne kinderen naar school. In de hei verdienen de kinderen niets; daar helpen zij ook op het veld en in den stal of sprokkelen hout in de bosschen; zij leiden een ellendig vadzig leven.
10349. V. Ik bedoelde iets anders, het eigenbelang van sommige raadsleden, waarom zij de verordening niet willen maken of niet willen gehandhaafd zien, daarin ook geen rol?
A. In een gesprek, dat ik met een onderwijzer had, zeide deze: de raadsleden zelve hebben jongens in hun dienst, die met hunne koeien langs den dijk loopen.
10350. V. Wij hebben dus twee factoren: deels de onverschilligheid der ouders, deels het eigenbelang van sommige potentaten, die zelf de kinderen gebruiken in strijd met de verordening?
A. Ja.
10351. V. Maar lieten de burgemeester en de veldwachter, die geroepen waren voor de naleving der verordening te zorgen, dan maar Gods water over Gods akker loopen?
A. Ja. Dikwijls heb ik aan de burgemeesters gevraagd, waarom zij de verordening niet handhaven, maar dan kreeg ik ten antwoord, och dat wordt moeilijk, als de omringende gemeenten er geen hebben, want de kinderen gaan dan naar eene andere gemeente. Verschillende gemeentebesturen zijn dan ook van meening, dat alleen de wetgever hier voorziening kan brengen.
10352. V. Dat argument van de beduchtheid voor de omliggende gemeenten hebben wij ook bij een ander onderwerp dezer enquête al vernomen, maar toen werd dit aangehaald als grond, waarom men niet wilde overgaan tot het vaststellen eener verordening.
Hier echter geldt het de handhaving eener bestaande verordening, en nu begrijp ik niet hoe de burgemeester, die wat ik gaarne aanneem, met u op goeden voet stond, dat tegenover u, die het schooltoezicht vertegenwoordigdet, zoo licht kon opvatten.
Die burgemeesters deden dan doodeenvoudig hunnen plicht niet. Als zij de verordening niet wilden maken, dat stond hun vrij, maar toen de verordening er eenmaal was, moesten zij haar uitvoeren; hebt gij hen nooit eens doen gevoelen, dat de zaak zoo toch niet ging?
A. Zooals ik u reeds zeide, het antwoord was altijd ontwijkend, zij kunnen den veldwachter er wel heen zenden, maar dat gaat moeilijk, zeggen zij.
10353. V. Eene bekeuring laten instellen is toch zoo moeilijk niet?
A. Maar de burgemeesters hechten veel aan hunne populariteit. Zij beloven dan wel den veldwachter te zenden, maar voegen er dan dadelijk bij, dan trekken wij op de eerste vergadering de beste de verordening weder in, laat ik den veldwachter liever maar eens laten waarschuwen!
10354 V. Art. 82 helpt dus niet. Dat is duidelijk uit uwe verklaring.
Een ding moet gij echter nog eens
| |
| |
wat duidelijker maken: zooals gij zelf gezegd hebt werkt in de stad Tilburg - andere getuigen hebben het ook gezegd - de geestelijkheid met uitstekend goed succes op den minderen man om hem te bewegen, dat de kinderen tot hun 12de jaar naar school gaan, en zij weten de kinderen ook van de fabrieken af te houden; maar waarom kan men door haar hetzelfde niet gedaan krijgen op het platteland? Of, laat ik mijne vraag anders doen, want u zoudt mij nu kunnen zeggen, dat gij niet geroepen zijt om bij de geestelijkheid te gaan aankloppen, hoe expliceert u het, dat de geestelijkheid wel wist het goede doel te bereiken en het bereikte in Tilburg, en het niet deed op het platteland?
A. Een laisser aller, de gewoonte, het is van oudsher zoo geweest, om de kinderen 's zomers in de velden te laten rondloopen. Of het misschien geweest is, dat men er min of meer tegen opzag om de lieden tot hun plicht te brengen, weet ik niet. Elk jaar wordt er tweemaal gepreekt, dat de kinderen trouw de school moeten bezoeken, maar het blijft daarbij, er wordt zooveel gepreekt, dat niet opgevolgd wordt. Zoo gaat het hier ook.
10355. V. U weet dus geen bepaald antwoord op de vraag te geven, waarom het goede effect wel is gebleken bereikbaar te zijn in Tilburg, maar niet op het platteland?
A. Neen, eene verklaring weet ik er niet van te geven.
10356. V. Dan zullen wij er verder niet over praten. Wij zullen nu maar alle gemeenten samen nemen, want of er eene verordening is of niet, komt op hetzelfde neer: voor welk werk gebruikt men in de plattelandsgemeenten die kinderen?
A. Wanneer u de vraag hadt omgekeerd, Mijnheer de Voorzitter, en gevraagd hadt: voor welk werk gebruikt men ze niet, zou het antwoord gemakkelijker zijn geweest.
10357. V. Dus u wilt zeggen, zoowat voor alles?
A. Ja
10358. V. Met name?
A. Werken in den stal, rijden met paarden, aardappelen poten en rooien, den graanakker zuiveren, bij den oogst lezen, grassnijden, houtsprokkelen, eikels zoeken en, wat het kwaadste nog is, koehoeden.
10359. V. En dat alles samen is dan wat men noemt ‘den veldarbeid!’ En hoe oud zijn die kinderen?
A. Ik durf wel zeggen dat zij tusschen de 8 en 12 jaar zijn.
10360. V. Waarom zeidet gij daareven dat het koehoeden zoo kwaad was?
A. De jongens gaan dan met de koeien het veld in, gaan in het gras liggen en voeren allerlei kwajongenswerk uit. Alle hoofden van scholen hebben mij dan ook verzekerd, dat wanneer de kinderen in het najaar terugkomen, zij zeer onhebbelijk en verwilderd zijn, en de ergsten in dat opzicht zijn degenen die met de koeien in het veld zijn geweest.
10361. V. Wat zijn nu de goede kanten van die verscheidene soorten van arbeid van kinderen van 8, 9, 10, of 11 jaar? Of zijn er geen goede kanten aan?
A. Er komt een tijd in het najaar, dat het kind werkelijk voor den minderen man van groot nut is. Dan is het een zeer drukke tijd De vader gaat werken bij vreemden, en het kind gaat met zijne moeder naar de akkers om aardappelen te rooien. Ik zou dus zeggen, dat, als in dit opzicht eenige consideratie kon gebruikt worden, het wenschelijk zou zijn. Het geldt slechts de maanden September en October.
10362 V. Gij hebt in 1884 een advies uitgebracht aan den Commissaris des Konings in Noord Brabant. Ge zult u nog wel herinneren, dat gij daarin geschreven hebt, dat de beperking van den veldarbeid tot een paar perioden in het jaar ‘een zegen zou wezen.’ Verklaart gij dat heden ook nog?
A. Ik ben nog altijd van die overtuiging.
10363. V. Hoe zoudt gij dat wenschen?
A. Ik zou het liefst wenschen leerplicht.
10364. V. Wat zoudt gij willen, wat betreft het verbieden van werk voor kinderen?
A. Om het belang van de ontwikkeling der kinderen met het belang der
| |
| |
ouders te vereenigen, zou ik het werken verbieden tusschen de schooltijden en vrijlaten gedurende de vacantiën. Dan kon de vacantie met het oog daarop geregeld worden. Het is vrij algemeen dat de kinderen op Zaterdag vrij van school zijn; dat is in een jaar reeds 52 dagen. Daarbij zou de vacantie verlengd kunnen worden en zoo aan alle redelijke bezwaren te gemoet worden gekomen.
10365. V. Dus gij zoudt die vacantietijden wenschen te zien vallen in de periode, waarin dit het meest overeenkomt met de eigenaardige cultuur van de streek, en de arbeid van kinderen op het veld het meest noodzakelijk is. Op die wijze acht gij het mogelijk te combineeren het geregeld schoolbezoek en de behoeften voor den landbouw?
A. Ja. In het voorjaar, wanneer gepoot moet worden is er ook nog een korte tijd, maar dit is niet zoo erg. Maar in het najaar zijn de kinderen voor den landbouw zeer noodig.
10366. V. Maar van dit alles verwacht gij geene wezenlijke resultaten, zoolang het wordt overgelaten aan den plaatselijken wetgever?
A. Juist. Art. 82 brengt ons geen stap verder.
10367. V. Zou het geneesmiddel gezocht moeten worden in eene uitbreiding van de wet van 1874.
A. Ja.
10375. De heer Bahlmann. V. Zijn u ook andere soorten van veldarbeid bekend, waarbij kinderarbeid noodig is? Ik weet niet of gij in de Betuwe bekend zijt met de kerseboomgaarden. Ook daar moeten in den pluktijd, als er handen te kort schieten, de kinderen medewerken. Trouwens dat is lichte arbeid Maar zijn u geen andere landbouwindustriën bekend, waarin de kinderen een deel van het jaar moeten medewerken? Ik noem de hop-industrie; of bestaat die niet in uw district?
A. In een klein gedeelte wel. Bruikbaar zijn de kinderen altijd; de vraag is echter, of zij bij den arbeid gemist kunnen worden.
Ik noemde het aardappelenrooien; maar in eene andere streek kunnen de kinderen weder op een anderen tijd noodig zijn. Ik zie echter niet in, waarom dat niet gevarieerd kan worden, zoodat men in Gelderland de groote vacantie gaf als de kersen geplukt moeten worden en in de Hooge Meijerij als de aardappelen worden gerooid.
10376. V. Ik ben het volkomen met u eens maar veroorloof mij op te merken, dat aan Gedeputeerde Staten of aan den gemeenteraad eene zekere marge gelaten moet worden bij het bepalen van den vacantietijd?
A. Zeker.
10377. V. Het zou dus eene wet moeten zijn met vele dispensatiën?
A. Waarbij de bevoegheid gegeven werd gedurende 2 maanden vacantie te geven, te regelen door het gemeentebestuur in verband met het schooltoezicht.
10378. De Voorzitter: Geheel in aansluiting met wat wij zoo even bespraken, wensch ik u te vragen of in de gemeenten, waarmede gij van nabij bekend zijt, een groot aantal kinderen bestaat dat doorloopend veldarbeid doet, ik bedoel kinderen van 8 tot 12 jaar?
A. Ja, en dat begint in de maand Maart reeds en duurt tot in de maand October; dan komen zij wel eens een dag of 8 op school, en dan blijven zij weer een maand weg, komen dan weder een paar dagen en blijven dan weder weken weg. Zoo is de toestand algemeen; er zijn uitzonderingen, die vóór het beweren pleiten, dat de kinderen bij den veldarbeid kunnen gemist worden. In het oog houdende dat er geen regel is zonder uitzondering, zeg ik: de kinderen beginnen de school te verzuimen in Maart en in April en dat duurt tot het begin van November.
10379. V. Gij hebt den toestand in het advies, dat wij zoo even bespraken, genoemd een school voor luiheid en landlooperij; is dat nog uwe opinie?
A. Ja. vooral in de heistreek, waar de kinderen in de bosschen werken, is het eene fataliteit.
10380. V. Waarom?
A. Gij begrijpt, dat de kinderen in de bosschen zonder toezicht loopen; de jongens en de meisjes verwilderen daardoor.
10381. V. Dat zijn dus kinderen van 10 tot 12 jaar?
A. Ja
10387. V. Wij kunnen nu nog wel over fabrieken en werkplaatsen spreken, maar dit ligt, dunkt mij, minder in den aard uwer betrekking. Hebt gij wel- | |
| |
licht uit eigen beweging nog eenige mededeelingen te doen die ons van nut zouden kunnen zijn?
A. Ik heb nog eene enkele opmerking te maken. Zoo goed als de toestand in Tilburg is voor kinderen van arbeiders beneden de 12 jaar, zoo ongelukkig is hij in mijn oog voor kinderen boven de 12 jaar. U hebt zeker opgemerkt dat de kinderen met het 12de jaar niet alleen de dagschool verlaten, maar dan ook voor goed van alle onderwijs afscheid nemen, Dit is zoo sterk, dat de burgeravondschool, bepaald een geluk voor Tilburg, slechts circa 50 leerlingen heeft van 12-14 jaar, allen kinderen van meer gegoede ambachtslieden. Maar ik geloof niet, de directeur zou het kunnen zeggen, dat er één kind van een arbeider van dat onderwijs gebruik maakt.
Jaarlijks gaan, reken ik, 400 à 500 kinderen van de school af, en men moet dus tot de conclusie komen, dat per jaar hoogstens 25 kinderen nog verder onderwijs genieten.
Er zijn nog kinderen van den ambachtsman, nog iets meer dan de fabrieksarbeider, zoodat ik kan zeggen dat van 25 kinderen van den arbeidenden stand die de school verlaten, er geen enkel meer is dat onderwijs geniet. Ik schrijf dat daaraan toe, dat de kinderen op de fabrieken te laat aan het werk worden gehouden.
10388. V. Gij komt juist op een punt. dat wij straks met een anderen getuige besproken hebben, namelijk dat de arbeidsuren in den avond samenloopen met de uren waarin gelegenheid gegeven is om nog eenig onderwijs te krijgen.
A. Ja
10389. V. Tot hoe laat worden zij dan in den regel op de fabrieken aan den arbeid gehouden?
A. Minstens tot 8 uur; ik meen dat dat zoowat het normale uur is om te eindigen.
10390. V. En welke zijn de schooluren van die avondscholen?
A. De herhalingschool bestaat niet meer. De burgeravondschool begint, als ik wel heb, te 8 uren. Maar men begrijpt, dat kinderen die van den morgen tot den avond in de fabriek gewerkt hebben, niet veel lust meer hebben om te 8 uren nog naar school te gaan.
10391. V. Welk zou dan het geneesmiddel zijn?
A. Beperking van den werktijd.
10392. V. Nu komen wij dus op het fabrieksterrein. Er wordt beweerd, dat men de aankomende jongens op de fabriek niet vroeger gedaan kan geven, zonder den gang der werkzaamheden op de fabriek op schromelijke wijze te storen Zijt gij daarvan op de hoogte?
A. Dit wordt gezegd, maar ik kan dit niet beoordeelen.
10394. V. Hebt gij over die quaestie met goedgezinde fabrikanten gesproken?
A. Ja, zij hebben mij verklaard dat het bezwaarlijk zou gaan.
10395 V. Hebt gij hun niet een denkbeeld aan de hand gegeven, dat, zoo ik wel heb, in een stuk van u van vroegeren datum is voorgesteld, dat er namelijk genoeg aanbod is van aankomende jongens en meisjes om dat personeel eenigermate te kunnen verwisselen?
A. De fabrikanten zijn op dit stuk niet zeer consequent; wel hebben zij verklaard liever geen kinderen van 12 à 14 jaar te hebben.
10396. V. Maar als er nu eens een wettelijk verbod was? Zou het thans eigenlijk niet daarop nederkomen dat niemand de eerste wil zijn om de kinderen de fabriek te doen verlaten?
A. Dat zal het wel zijn.
10397. V. Wat heeft uw goedgezinde fabrikant daaromtrent gezegd?
A. De goedgezinden zijn gewoonlijk zeer decisief: zij zeggen dat het niet anders kan, dat het altijd aldus geweest is, en dat de ouderen de jongeren niet kunnen missen.
10398. V. Hebt gij ook met slechtgezinde fabrikanten gesproken?
A. Neen, alle fabrikanten zijn zeer humaan tegenover hun werkvolk.
10399. V. De slechtgezinden zijn alzoo in de minderheid?
A. Ik heb hen niet ontmoet.
10400. V. Ik neem dat alles gaarne aan. Wij hebben tot nu toe omtrent Tilburg niets dan goeds gehoord, ook van u, maar juist daarom zeg ik: de menschen zijn goed, het blijkt uit alle zaken; gij spreekt met hen en krijgt den indruk, dat het wel kan; waarom doen zij het dan niet?
A. Ik geloof uit gewoonte. Hoe wordt
| |
| |
niet op vele plaatsen beweerd dat de gehuwde vrouw niet gemist kan worden, en te Tilburg is er geene enkele op de fabriek!
10402. De Voorzitter: Dat is eigenlijk de vraag van den heer Bahlmann niet. Zijne vraag komt hierop neêr: Zouden de fabrikanten zich naar uwe meening niet heel goed kunnen schikken in een verbod om kinderen beneden de 14 jaar aan te nemen, hen overigens vrij latende om degenen, die ze boven de 14 jaar in dienst hebben, den gewonen tijd te laten werken, zooals dat in den gewonen gang van zaken te pas komt?
A. Dus gij bedoelt om geheel en al den kinderarbeid tot het 14de jaar te verbieden. Zooals ik gehoord heb zouden de fabrikanten daar niet veel tegen hebben, maar hoofden van scholen, mannen, die toch zeer milde en vooruitstrevende beginselen hebben, hebben mij verklaard, dat het naar hunne ondervinding wenschelijk was dat de jongens niet later met den industrieelen arbeid beginnen, omdat zij in het tegenovergestelde geval minder goede arbeiders worden; daar ook het arbeiden iets is, dat in de jeugd geleerd moet worden.
Naar men mij zeide, zou het allerwenschelijkst zijn dat de arbeid beperkt werd, zoodat jongens van 12 tot 14 jaar gelegenheid hadden 's avonds nog wat onderricht te krijgen, in wat hunne richting het meest paste; niet alleen herhalingsonderwijs, maar ook meetkunde en teekenen. Daardoor zou dan de mogelijkheid ontstaan, dat zij gelegenheid kregen zich op te werken.
10406. De heer Goeman Borgesius: Is er in Tilburg altijd gelegenheid om 6jarige kinderen op school te krijgen?
A. Ja, op het oogenblik is die gelegenheid voldoende; de scholen zijn zeer toegenomen in den laatsten tijd, vooral de bijzondere.
10406bis. De Voorzitter: Moet ik daaruit begrijpen, dat, indien op de openbare school geen plaats is, er op de bijzondere school wel plaats is; ik vraag dat, omdat gij uitdrukkelijk spreekt van bijzondere school?
A. De arbeiderskinderen gaan uitsluitend op de bijzondere school; een enkel meisje in de afdeeling Korvel, dat wat ver van de zusters woont, gaat naar de openbare school?
10407. V. Hebt gij wel nagegaan, of de kinderen, die na afgeloopen schooltijd op de fabriek komen, vrij goed ontwikkeld zijn, zoodat zij goed kunnen lezen en schrijven?
A. Hetgeen ik op de school gezien heb, zou mij doen zeggen, dat zij goed lezen, schrijven en zelfs rekenen kunnen, maar daar zij niets onderhouden, zal het zeer tegenvallen wanneer zij bij de militie onderzocht worden. Dat is een zeer hetreurenswaardige toestand.
10408 V. Gij vreest, dat, wanneer er geen herhalingsonderwijs gegeven wordt, het geleerde spoedig zal verdwijnen?
A. Ja.
10409. V. Is u dit gebleken bij de militie?
A. Neen. maar het zal wel zoo zijn.
10410. De heer Van Alphen: Gij zijt van gevoelen, dat het wenschelijk zou zijn den arbeid der kinderen te beperken tot het 14de jaar, met de gelegenheid om herhalingsonderwijs te kunnen bijwonen; zoudt u denken dat daar te Tilburg trouw gebruik van zou gemaakt worden? Dat de ouders zoodanig herhalingsonderwijs voor hunne kinderen begeeren?
A. Wanneer het op de bijzondere school gegeven werd, zou geen kind te huis blijven, en de hoofden en onderwijzers der bijzondere scholen zouden het zeker zeer toejuichen.
10411. V. Ik vraag meer naar de gezindheid van de ouders; daarvan hangt het dan toch af?
A. Och, de ouders hebben geen gezindheid; het Noordbrabantsche volk is zeer volgzaam. Wanneer het van geestelijke zijde aanbevolen wordt, gebeurt het ook.
10412. V. Nog eene vraag. U zeidet straks, dat van de burgeravondschool te Tilburg zoo weinig gebruik gemaakt wordt, maar zoudt u dit niet ten deele daaraan toeschrijven, dat het onderwijs uitsluitend technisch is, zoodat het voor de fabriekarbeiders als in Tilburg zijn, de wolwevers, niet bijzonder aantrekkelijk is? Immers dezen hebben weinig te maken met meet-, schei- of natuurkunde?
| |
| |
A. Wij hebben de proef ook op andere scholen genomen, maar er komt niemand bij het herhalingsonderwijs. Wanneer u echter die burgeravondschool zoo exclusief beoordeelt, oordeelt u niet juist.
10413. V. Het was eene onderstelling mijnerzijds.
A. Hoezeer dit onderwijs geapprecieerd wordt, kan uit het volgende feit blijken. Uit Oisterwijk bijv. gaan elken dag 12, 13 jongens per spoor naar Tilburg om dit onderwijs te genieten.
10414. De Voorzitter: Uit welken stand?
A. Uit den kleinen ambachtsstand. Ik zal dit duidelijk maken. Dit jaar hebben de kinderen van de administratie van het spoor zoogenaamde arbeidskaarten gekregen. Verleden jaar was dit niet het geval; een retourbiljet kost 35 of 40 cents, dat konden de meesten moeilijk betalen en nu waren er verschillende kinderen, die elken avond 3 uren te voet aflegden om dat onderwijs te genieten. Nu ben ik het geheel eens, dat het wellicht voor een fabrieksarbeider minder nuttig is, maar ik zie niet in waarom een fabrieksarbeider dit ook altijd moet blijven en niet kan veranderen, waarom hij bij voorbeeld, als hij de capaciteiten daarvoor heeft, geen ambachtsman of zoo iets kan worden.
10415. V. Wat leert men op die school?
A. De gewone vakken van het lager onderwijs, rechtlijnig en handteekenen, wiskunde en de beginselen van scheikunde. Als ik even mag doorgaan, kan ik nog een voorbeeld aanhalen. Eene weduwe uit den tamelijk goeden stand verloor haar man, en was daardoor verplicht hare kinderen op eene fabriek te doen. Die vrouw tobde en maalde, dat hare kinderen fabriekarbeiders moesten worden, en wist eindelijk te bewerken, dat zij dat onderwijs konden ontvangen. Op dit oogenblik is de een nu verver, en de ander klompenmaker, en de vrouw spreekt nog altijd over het geluk, dat hare kinderen dat onderwijs konden genieten.
10416. V. Laat er geen de minste onzekerheid blijven bestaan omtrent de vraag, waar het eigenlijk op nederkomt. Gij wilt hebben, dat de kinderen van 12 tot 14 jaar niet verstoken zullen zijn van onderwijs. Dat acht gij noodig. Wanneer u gevraagd wordt: Wilt gij dan hebben dat er een verbod komt, om kinderen beneden 14 jaar op fabrieken te sturen? dan zegt ge: Neen, want èn uit eigen ervaring èn uit overleg met goedgezinde hoofden van scholen ben ik overtuigd, dat een verbod aan jongens om vóór hun 14de jaar op fabrieken te gaan, leiden zou tot verkeerdheden; zij zijn dan op een leeftijd, dat zij aan arbeid gewend moeten raken en dat zij het werk moeten gaan leeren. Van een verbod van het gaan op fabrieken tot aan hun 14de jaar wilt gij dus niet weten. Gij wilt ze alzoo op de fabrieken hebben na hun 12de jaar. Maar nu zegt de fabrikant: Als de jongen op onze fabriek komt tusschen 12 en 14 jaar, moet hij gelijk op en even lang mededoen met al de anderen, anders loopen mijne werkzaamheden in de war; ik kan er mij niet bij nederleggen om hem vroeger naar huis te enden.
Dat zijn dus twee partijen tegenover elkander. Dat is een moeilijk geval. Gij wilt den jongen op de fabriek hebben om te leeren werken, en de fabrikant zegt: dat is goed, maar als hij komt, moet ik hem geheel hebben.
Terwijl gij zoudt willen hebben dat hij op een zeker uur in den vroegen avond gedaan kreeg, wanneer hij intellectueel en physiek nog niet te veel afgewerkt is, om het herhalingsonderwijs met vrucht te kunnen genieten. Zoo is het probleem, niet waar?
A. Ja.
Ik wensch nu nog eene mededeeling te doen over eene andere industrie, die vrij belangrijk is, de schoenmakerijen. De kinderen worden door dit werk lichamelijk benadeeld. De kinderen komen op hun 12de jaar, men kan niet zeggen op den winkel, want het is in den regel een enkel vertrek. Dit is zoo in de geheele Langstraat. Die kinderen zitten van den vroegen morgen tot des avonds in eene gebogen houding met den schoen tusschen de maagstreek en de knie. Dit is zeer nadeelig voor het gestel. Meermalen heb ik gehoord dat te Oisterwijk bij jonge menschen dikwijls maagkwalen voorkomen, die later overgaan in longongesteldheden.
10417. V. Hoe oud zijn die kinderen?
A. Van 12 jaar af.
| |
| |
10418. V. Niet jonger?
A. Neen.
10420. V. Wellicht moeten de kinderen zekere kracht voor dien arbeid hebben?
A. Het is een gebruik, dat zij zoo jong medewerken aan het zoogenaamde draadbereiden enz. Die kinderen bezoeken getrouw de school tot na hunne eerste communie, die gewoonlijk op het 12de jaar wordt gedaan.
10421. De heer Van Alphen: Moeten die kinderen het vak leeren, of arbeiden zij om iets te verdienen?
A. Heide.
10422. V. Verdienen zij dan reeds van den aanvang af?
A. Zij doen het grovere werk en verdienen daarvoor eene kleinigheid.
10423. De Voorzitter: Wij danken u voor uwe mededeelingen. Uw verhoor is afgeloopen.
A.M. Sassen. |
|