| |
Verhoor van den heer C. Van Aken.
9539. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken, uw voornaam, naam, ouderdom, beroep en woonplaats op te geven?
A. Cornelis Van Aken, oud-burgemeester van Hendrik-Ido-Ambacht, te Scheveningen, oud 61 jaar.
9540. V. Wij hebben de vrijheid genomen u te verzoeken, voor ons te komen om eenige inlichtingen te geven omtrent een tak van nijverheid, waarmeê gij in eene vroegere betrekking algeheele bekendheid gekregen hebt, namelijk de vlasserij. Den gewonen gang van het werk hebben wij met den heer Dr. Carsten reeds doorloopen, zoodat wij tamelijk wel daaromtrent op de hoogte zijn. Maar wij zouden er grooten prijs op stellen van u eens te hooren
| |
| |
welke schadelijke zijden aan dat bedrijf verbonden zijn, en in nog hoogere mate zouden wij er prijs op stellen van u te vernemen welke verbeteringen misschien te dien opzichte redelijkerwijze te bereiken zouden zijn, wel te verstaan, zonder de industrie het leven onmogelijk te maken. Wilt gij uwe gedachten eens uit elkander zetten, of wilt gij liever dat u bepaalde vragen gedaan worden?
A. Ik ben met den heer Carsten sedert het bestaan van het geneeskundig Staatstoezicht werkzaam geweest. De heer Carsten heeft aan de Commissie overgelegd eene nota waaromtrent hij mij geraadpleegd heeft. Die nota is u wel bekend. Naar aanleiding van die nota heb ik een andere nota opgemaakt, daar de heer Carsten zich meer bepaald heeft tot de hygiène. Wat de heer Carsten niet heeft behandeld, het meer oeconomische, heb ik tot onderwerp van bespreking gemaakt in de volgende door mij geschreven nota:
| |
Nota betreffende de vlasbereiding in Zuidholland voor de Commissie van Enquête uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In Nederland wordt jaarlijks geoogst gemiddeld 15,000 hectaren vlas, dat op kleine uitzonderingen na aldaar ook wordt bereid en gereedgemaakt voor de vlasspinnerijen.
De vlasbereiding verschaft in een groot deel des jaars en daaronder gedurende het geheele winterseizoen, arbeid aan 15 tot 18 duizend werklieden.
Zij wordt gedreven in Groningen, Noordbrabant, Zeeland, Friesland en Zuidholland, het meest in beide de laatstgenoemde provinciën. Zuidholland is de hoofdzetel der vlasbereiding en wel in 26 à 30 gemeenten op de eilanden IJselmonde, Oud-Beierland en Voorne en Putten; terwijl in andere provinciën alleen wordt bereid het vlas dat in de nabijheid is gegroeid, wordt in Zuidholland door de vlasbereiders of vlasboeren uit verschillende provinciën van Nederland vlas aangevoerd en bewerkt.
Tot aan den oogst behoort de vlasteelt tot het gebied van den landbouw; daarna begint de vlasbereiding.
Als burgemeester der gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. waar de vlasbereiding het hoofdbestaan der bevolking uitmaakt en voorzitter der Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Vlas-lndustrie, was ik in staat haar van nabij gade te slaan, en de gebreken op te merken die haar uit een hygiènisch oogpunt aankleven. Dit leidde er toe dat onmiddellijk na de instelling van het geneeskundig Staatstoezicht, ik in aanraking kwam met den heer adjunct-inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht in Zuidholland, dr. Carsten, welke gedachtenwisseling en overleg om in den ongun stigen toestand naar verbetering te trachten, tot mijne aftreding in 1885 heeft geduurd.
Dr. Carsten heeft u overgelegd eene nota houdende volledige beschrijving van de vlasbereiding en mij bij de opmaking daarvan geraadpleegd, met welke nota ik mij geheel kan vereenigen.
Om niet in herhaling te treden, wensch ik mij te bepalen tot datgene wat als niet direct tot het gebied der hygiène behoorende, door dr. Carsten niet of slechts in het voorbijgaan is behandeld.
Hij bespreekt in zijne nota de vlasbereiding in Zuidholland, en ik moet mij mede daartoe bepalen, omdat ik met de vlasbereiding elders, speciaal in Friesland, niet bekend ben. De vlasbereiding in Noordbrabant geschiedt op dezelfde wijze als in Zuidholland.
Ik volg de Schets van hoofdpunten op den voet.
I. De handhaving der wet op den kinderarbeid bij de vlasbereiding kost weinig moeite, omdat kinderen beneden 12 jaren daarbij niet met voordeel kunnen gebruikt worden; door de vlasboeren namelijk, voor en in den oogst werden wel kinderen gebezigd, doch dit behoort tot het gebied van den landbouw.
II. Plaatselijke verordeningen krachtens art. 82 der wet op het lager onderwijs bestaan in de bedoelde gemeenten niet:
1o. omdat de vlasboeren in de betrokken gemeente daardoor van ongunstiger conditie zouden worden dan hunne collega's in omliggende gemeenten;
2o. omdat ze geen doel zouden treffen, daar de kinderen in omliggende gemeenten zouden gaan werken, waar dergelijke verordening niet bestaat.
| |
| |
III. De aard van den arbeid is uitvoerig beschreven in de nota van dr. Carsten.
Overwerken, nachtarbeid noch Zondagarbeid hebben bij de vlasbereiding plaats.
De duur van den arbeid is gelijk voor alle werklieden zonder onderscheid van ouderdom of kunne:
bij den zomerarbeid van 's morgens 4½ tot 's avonds 7 uur; hier gaat af voor rusttijden 3½ uur, zoodat de werkuren bedragen 11 per dag of 66 per week;
bij den winterarbeid van 's morgens 5 tot de avond valt, doch niet later dan 6 uur, gemiddeld tot 4½ uur; hier gaat af voor rusttijden 3 uur, terwijl Zaterdags slechts tot 12 uur's middags wordt gewerkt; zoodat die werkuren bedragen gemiddeld 8 per dag of per week 48 uren.
Het werkloon bij de vlasbereiding wordt in den zomerarbeid per uur berekend en bedraagt, voor
een man 10 cents per uur of f 1,10 per dag,
een vrouw 7 cents per uur of f 0,77 per dag,
jongelieden (het geslacht maakt weinig verschil):
van 16 tot 18 jaren 5 cents per uur of f 0,55 per dag,
van 12 tot 16 jaren 3½ cents per uur of f 0,38½ per dag.
Bij den winterarbeid heeft de berekening van het loon op de volgende wijze plaats:
Bij het braken van het vlas per bos 6 cents. Dit werk geschiedt alleen door mannen.
Het dagloon bedraagt hoogstens f 1,10 per dag.
Bij het zwingelen van het vlas wordt het loon berekend per steen, (2,8 kilo) waarvoor wordt betaald 35 cents.
Een man zwingelt per dag 3 steen; zijn dagloon bedraagt dan f 1,05,
eene vrouw 2½ steen per dag, f 0,87½,
jongelieden van beiderlei geslacht van 14 tot 18 jaar 1½ steen, dagloon f 0,52½.
Bij het opmaken van het vlas (dit werk geschiedt alleen door mannen) wordt het loon per steen van 2,8 kilo berekend, en bedraagt 6 cents.
Een man kan per dag opmaken 20 steen, dagloon f 1,20.
De verhouding tusschen het getal volwassen mannelijke arbeiders en dat der arbeidende personen bij de vlasbereiding staat als 6 tot 20.
In die verhouding is in de laatste jaren geene verandering gekomen.
IV. De lichamelijke, verstandelijke en zedelijke toestand van den vlasarbeider in het algemeen, en dus ook van de gehuwde vrouwen en jongelieden, staat beneden die van andere werklieden.
In hoofdzaak is dit te wijten aan de werkplaats waar het vlas wordt gezwingeld en waarin ze een groot gedeelte van het jaar doorbrengen, de zwingelkeet.
De vergelijking wordt op de eenvoudigste wijze gemaakt, door ze te stellen naast de zoogenaamde boerenarbeiders, die hun arbeid verrichten op het veld of in de landbouwschuren.
Wanneer men op de genoemde Zuidhollandsche eilanden een werkman ontmoet, zegt de eerste blik of hij een vlasarbeider is; het geestelooze bleeke gelaat, de beklemde ademhaling en heesche stem wijzen hem aan.
Vlaszwingelaars van 60 jaren, zijn hoogst zeldzaam, en dan nog lijden deze aan ziekten der borstorganen; op iederen leeftijd boven 20 jaren schijnen zij 10 jaren ouder dan zij werkelijk zijn.
Treedt men eene werkmanswoning binnen, dan is één oogopslag voldoende om te weten of men bij een vlasarbeider is, daar in dat geval de orde, reinheid en netheid ontbreken, welke men in de eenvoudigsteboerenarbeiderswoning aantreft, of ook bij die vlasarbeiders waar de vrouw het zwingelen van vlas niet heeft geleerd en daarom in de huishouding blijft.
De financieele toestand der vlasarbeidersgezinnen waar de gehuwde vrouw in de huishouding blijft en dus geen loon verdient, is niet minder dan daar waar zij mede vlas gaat zwingelen.
De vrouw van den vlasarbeider verlaat 's morgens tegen vijf uur, met haar man en kinderen boven de 12 jaren hare woning, voor de zwingelkeet.
In de rusttijden komen zij te huis eten en 's avonds tusschen 4 en 6 uur keeren zij terug. De woning en de zich daarin bevindende kleine kinderen, zijn den geheelen dag toevertrouwd aan de
| |
| |
bewaking van een kind dat zelf bewaking noodig had, en om dat doel het schoolonderwijs moet verzuimen.
Dat de huismoeder en hare dochters die den dag hebben doorgebracht in een zwaren geestdoodenden arbeid en in eene onreine omgeving, zoodat zij met stof bedekt terugkeeren, geen lust hebben om zich met vrouwelijke handwerken bezig te houden of om orde en reinheid in hare woning te bevorderen, laat zich verklaren en ook dat de man in die onreine huiselijke omgeving zich niet op zijn gemak gevoelt.
Een kenmerkend feit in de gezinnen der vlasarbeiders is, dat de ouderlijke macht hier alleen in naam bestaat; kinderen van 14 jaren zijn de ouderlijke tucht ontwassen en leven naar eigen goeddunken, en de ouders doen geene moeite om hen daarvan terug te brengen.
Hoofdoorzaak van die verhouding is, dat kinderen zoodra zij aan den vlasarbeid deelnemen, loon verdienen en zij reeds op 14jarigen leeftijd eene niet onbelangrijke bijdrage tot het inkomen van het gezin leveren, waarom de ouders hen naar de oogen moeten zien in plaats van den gewonen toestand, dat kinderen tot hun 16de of 18de jaar van hunne ouders afhankelijk zijn.
In eene zwingelkeet zitten hoogstens 24 werklieden van allerlei ouderdom en beiderlei kunne, alles dooreen. De gesprekken die gevoerd worden werken niet gunstig op de zedelijkheid, te oordeelen naar de ruwe en dikwijls zedelooze taal die men buiten de zwingelkeet hoort, en de vele vroegtijdige huwelijken zijn een gevolg van het vrije verkeer van beide seksen.
Verder is die invloed ten kwade niet zichtbaar, want, tenzij dat de vlasarbeiders zoodanig gedemoraliseerd zijn, dat zij de daarvoor noodige energie missen, doodslag, verwonding, echtbreuk noch diefstal komen onder hen voor.
De vlasarbeiders leven bij den dag zonder eenige voorzorg; zij missen alle initiatief, zijn goedhartig en onderling behulpzaam, ruw en onbeschaafd in hunne gesprekken en eerlijk. Het zijn getrouwe echtgenooten, doch ongeschikte ouders, die uit onkunde of onmacht hunne kinderen geene opvoeding geven, maar hen laten opgroeien zooals het valt.
Hun hoofdeigenschap is echter afwezigheid van alle gevoel van verantwoordelijkheid en zorg voor de toekomst, en hiertoe werkt de inrichting der vlasbereiding mede, daar de vlasboer voor woning en voedsel zijner werklieden heeft te zorgen, en deze dus van de allereerste zorgen des levens ontheven zijn.
Om dit te doen zien volgt hier eene schets van de wijze waarop een vlasboer zijne werklieden aanneemt.
Een vlasboer, zooals zijn populaire naam luidt heeft te zorgen, behalve voor eene werkplaats, voor de woningen zijner werklieden.
Een vlas-arbeider, hoofd van een gezin, of die een huisgezin wil vestigen, begeeft zich, in den regel in Januari, naar een vlasboer en verlangt van hem tegen de eerstvolgende Meimaand eene woning te huren. De vlasboer vraagt naar het getal personen in het gezin die in zijne dienst werkzaam kunnen zijn.
Wanneer dit onderzoek en dat naar bekwaamheid en geschiktheid goed uitvalt, wordt de woning verhuurd.
Door die eenvoudige handeling is een contract gesloten, waarvan de bepalingen aldus te omschrijven zijn, en dat van Mei aanstaande gedurende één jaar loopt.
De vlas-arbeider verbindt zich, zoolang hij in het huis woont, om met alle zijne huisgenooten boven de 12 jaren, die in de vlasbereiding kunnen gebruikt worden, te allen tijde den vlasboer ten dienste te staan; hij is ook verplicht om buiten de gemeente, en zelfs in andere provinciën, het te velde staande vlas te gaan wieden, wat eenige weken, en te gaan plukken, wat eenige dagen per jaar duurt.
Bepalingen omtrent het tarief van het werkloon worden niet gemaakt.
De vlasboer gebruikt den arbeider en zijne huisgenooten die werkkrachten zijn, of zoovelen hij er behoeft, daar waar hij ze in zijne zaak noodig heeft. Heeft hij geen werk, dan kunnen ze dit bij anderen gaan vragen, doch hij heeft niet te zorgen dat hij te allen tijde werk voor hen heeft. Wanneer hij ze noodig heeft moeten ze echter opkomen al is het dat zij elders werk hebben, waar zij meer mede kunnen verdienen.
| |
| |
De vlasboer zorgt in den regel, doch dit is geene verplichting, dat zijne werklieden eenig bouwland in gebruik hebben om aardappelen op te telen en geeft hen voorschot op hun te verdienen loon, wanneer zij verklaren dit te behoeven.
V. Het huisgezin van een vlasarbeider kan niet bestaan van zijn weekloon alleen; daarom moeten zijne vrouw, zonen en dochters, boven 12 jaar, door hunnen arbeid, tot de vermeerdering er van bijdragen; dit is de reden waarom vrouwen en meisjes in de vlasbereiding werkzaam zijn, en opdat zij daarin geld zouden kunnen verdienen, moeten zij reeds als kinderen in dien arbeid geoefend worden.
De vlasboer heeft niet gaarne jonge kinderen in zijn werk, omdat ze hem schade berokkenen, doch laat het toe om de wille hunner ouders.
Bij de vlasbereiding zijn geene werkzaamheden, die beter door kinderen of vrouwen kunnen worden verricht.
Het is den vlasboer alleen te doen om meer handen, meer werkkrachten te hebben.
VIi Omtrent den toestand der werkplaatsen, de zoogenaamde zwingelketen, verwijs ik naar de Nota van dr. Carsten. Ik kan daar nog bijvoegen, dat eene zwingelkeet, ingericht voor 20 werklieden, eene lengte heeft van 16 meter, eene breedte van 4½ en eene hoogte van 4½ meter en circa f 400 kost.
Behalve in die zwingelketen, zijn er vele gehuwde vrouwen die, zich niet van hare woning kunnende verwijderen, aan huis vlas zwingelen. Dit geschiedt in kleine houten getimmerten, een soort van geitenhok, annex of nabij het huis, eene enge tochtige ruimte.
De veiligheid der werklieden in eene zwingelkeet levert geen bezwaar op, omdat het gebouwtje slechts ééne verdieping heeft en de werklieden dus bij gevaar, bijvoorbeeld van brand, dadelijk buiten staan.
Hunne gezondheid wordt door de slechte inrichting benadeeld en voor hun welzijn wordt niet gezorgd.
Gevaar voor rampen en ongelukken bestaat alleen bij de nieuw ingevoerde braak- en zwingelwerktuigen, waardoor bij onoplettendheid verwondingen aan de hand voorkomen.
Van lucht, licht, verwarming, reiniging en afzonderlijke lokalen voor de beide seksen is in de zwingelketen geen sprake.
Glasramen worden in de zwingelketen niet geplaatst, omdat het licht nadeelig werkt op het vlas.
De duur van het verblijf, rusttijden enz. is reeds behandeld onder III.
De vlasbereiding schijnt niet op groote schaal te kunnen slagen. Groote inrichtingen voor vlasbereiding, die in de laatste jaren in Nederland zijn opgericht door Maatschappijen en particulieren, hebben steeds tot teleurstelling geleid en zijn verdwenen, zelfs in tijden dat de vlasbereiding bloeide.
Het is geen sterke plant, en het is te vreezen dat ingrijpende verbeteringen niet kunnen worden opgelegd, zonder haar, die sterk gebukt gaat onder de concurrentie van katoen en jute, in den laatsten tijd nog verzwaard door de algemeene malaise, ter dood te veroordeelen, wat voor duizenden in den lande een zware slag zou zijn. en aan den landbouw een nieuwe knak zou geven.
Toch zouden wettelijke voorschriften behooren gegeven te worden op de inrichting der werkplaatsen voor vlasbereiding, waar het braken en vooral waar het zwingelen van het vlas plaats heeft.
In de laatste jaren zijn hier en daar zulke werkplaatsen opgericht, waar het stof wordt verwijderd, zonder de arbeiders te schaden. Onder anderen had dit plaats door den heer M. Snaauw te Hendrik-ldo-Ambacht. De voordeelen aldaar verkregen zijn:
1o. | dat de stofquaestie geheel is opgelost, zonder de werklieden of het fabrikaat te schaden; |
2o. | de arbeid die niet zwaar is, geheel wordt verricht door meisjes van 14 tot 18 jaren; |
3o. | de inrichting onkostbaar is. |
Toen voor eenige jaren den heer Jenkins, secretaris der Engelsche Maatschappij van Landbouw, met eene opdracht van de Commissie van Landbouwenquête in Engeland, ons land bezocht, en verscheidene zwingelketen was binnengegaan, waarbij hij door het stof veel moest hoesten, bracht zijn geleider hem ook bij den heer M. Snaauw, en vroeg daarna: wel mr. Jenkins, wat is uwe opinie over deze fabriek? en zijn
| |
| |
antwoord was: die hebt gij reeds gehoord, ik hoest hier immers niet, this is perfection.
Scheveningen, 27 Januari 1887.
Van Aken.
9541. V. Wij bedanken u voor de gedane mededeelingen. Wij vinden daarin alleszins aanleiding om het een en ander nader te bespreken, hetgeen ook voor u aangenaam moet zijn ons nader toe te lichten.
Zoo wilde ik u al dadelijk - omdat dit een punt is, waarover de heer Car - sten verklaarbaarder wijze niet gerept heeft - nader hooren over die verhouding tusschen den eigenaar van de woning en den huurder.
Gij hebt gezegd dat, wanneer met Januari de vlas-arbeider zich wendt tot den eigenaar van eene woning, en men het over de huur eens wordt, het dan beschouwd wordt als eene stilzwijgende conditie, dat de overeenkomst omvat de huur van de diensten van den arbeider, en van al de leden van het arbeidersgezin, met een groote ruimte van macht voor den eigenaar van de woning. Heb ik dat goed begrepen?
A. Ja, en zonder reciprociteit.
9542. V. Gij hebt gezegd, dat de eigenaar van de woning een onbeperkt recht krijgt van beschikking, zoo ver zijn belang dit medebrengt, over de werkkrachten van man, vrouw en kinderen, maar dat hij geenerlei verplichting aanvaardt om dat gezin werk, en in dat werk voor het loopende jaar een bestaan te verzekeren?
A. Juist.
9543. V. Welke gronden van wetenschap hebt gij om die verhouding zóó voor te dragen als gij deedt?
A. Op grond dat ik gedurende de 30 jaren dat ik burgemeester was, die toestanden heb gadegeslagen en mede doorleefd.
9544. V Mijne vraag heeft meer ten doel om te weten of de arbeiders dat zonderlinge contract altijd prompt naleven?
A. Niet altijd. Somtijds gebeurt het, dat zij, indien ergens anders meer te verdienen is, den boer laten zitten en toch in de woning blijven; daarop volgt dan vervolging en uitzetting.
9545. V. Hebt gij ooit bijgewoond dat zulk eene zaak voor den kantonrechter kwam?
A. Neen.
9547 V. Hoe kunt gij dan zeggen, dan volgt de uitzetting?
A. Zij worden per week gehuurd
9547. V. Maar wanneer de man zijn huur betaalt, dan krijgt de eigenaar geen recht om hem uit te zetten, dus dat begrijp ik niet. Laat ik het rond uit zeggen, wat ik bedoel, dat maakt het discours gemakkelijker en aangenamer. Hebt gij in die 30 jaar waarin gij uw ambt hebt uitgeoefend wel eens gemerkt dat dit zonderlinge contract een onderwerp van kennisneming heeft uitgemaakt van eenig rechterlijk college, van den kantonrechter of van de rechtbank?
A. Van den kantonrechter.
9548. V. Te Ridderkerk?
A. Ja.
9549. V. In welken vorm, op welke manier?
A. Er wordt een contract geteekend. In den regel wordt er slecht betaald, vooral als zij bij een ander gaan werken laten zij de huur oploopen.
9550. V. Wij moeten elkander goed begrijpen. Gij zegt nu, wanneer in Januari de boeren-arbeider bij den eigenaar komt en eenvoudig zegt: ik kom vragen om eene woning te huren, hoeveel is de huur, en men wordt het eens over den prijs, dan wordt er een contract geteekend, waaruit de zeer zonderlijke verhoudingen voortvloeien, die gij zoo even geschetst hebt?
Dat zijn exeptiën; ik houd mij bij de hoofdzaak.
9551. V. Dan zal ik beginnen met de exceptiën. Gij zijt 30 jaar burgemeester geweest in Hendrik-Ido-Ambacht; waar ik heel goed weet, dat gij uitstekende herinneringen hebt achtergelaten. Maar ik heb ook wel eenige ondervinding opgedaan in IJselmonde, en ik heb nooit van die contracten iets gehoord en daarom bevreemdt het mij zoo, en nu wil ik u deze vraag doen: hebt u wel eens ooit zoo'n contract gezien?
A. Daar bestaan geen contracten van; maar u bedoelt misschien die exceptiën, die heb ik nooit gezien.
9552. V. Laten wij elkander goed verstaan. U hebt straks gezegd dat met eenvoudig mondeling te huren, zonder
| |
| |
verdere woordenwisseling, stilzwijgend eene overeenkomst wettig tot stand komt. Daarop hebt gij gezegd dat er gevallen zijn, dat die contracten geteekend wor den. Nu doe ik u de vraag: hebt gij die ooit gezien?
A. Neen.
9553. V. Hoe weet ge dan dat ze bestaan?
A. Zooals men in de gemeente dat dan hoort, van die praatjes, maar dat men wat op papier heeft gezet, is mij niet voorgekomen.
9554. V. Ik kan dit punt niet loslaten, want het handelt hier nu over eene bewering van nog al zeer ernstige vrijheidsverkorting van de arbeiders van die streek. Daarom kom ik nog eens op de zaak terug. Hebt gij ooit bijgewoond dat bij den kantonrechter te Ridderkerk eene quaestie te beslissen is gekomen over de geldigheid of niet geldigheid van dergelijke stilzwijgend of niet stilzwijgend aangegane overeenkomsten? Beantwoordt mij nu kort die vraag.
A. Neen.
9555. V. Dan moet ik u zeggen, dat ik dat vreemd vind. Gij zijt daar 30 jaren geweest en ik ben er ook niet onbekend; wij kennen dus die luidjes; er zijn beste, brave menschen onder, maar nu te zeggen dat ze zoo ontzaglijk onderworpen van aard zijn, dat zullen wij in het midden laten, maar het moet, dunkt mij, indien namelijk uwe bewering, waar wij nu over spreken, juist is, nog al dikwijls voorgekomen zijn dat dergelijke overeenkomsten aanleiding gaven tot quaestiën in rechten.
A. Ik heb nooit iets van dien aard bijgewoond, want ik was bij die zaken niet betrokken.
9556. V. Gij die daar op dat kleine Hendrik-Ido-Ambacht woondet, met een beperkten kring rond u, gij een wakkere burgemeester, zoudt toch wel geweten hebben dat Piet of Jan iets aan de hand had met dezen of genen eigenaar of boer. Hebt gij nu ooit beleefd dat er over zulk een overeenkomst een geding in rechten gevoerd is geworden?
A. Bijgewoond niet, maar ik weet wel dat bij herhaling menschen hun dienst hebben verlaten wegens wanbetaling.
9557. V. Dat zij uit hunne woning werden gezet als zij de huur niet betaalden, dát begrijp ik volkomen goed. Maar hebt gij nu ooit bijgewoond dat eenige kantonrechter, of de rechtbank te Dordrecht, bevel heeft gegeven om iemand uit zijne woning te zetten omdat hij niet zijne verplichtingen nakwam die gij daar straks beschreven hebt, om namelijk met eigen persoon en met al de zijnen al het werk te doen dat de eigenaar hem oplegt? Dàt is het punt waarop het aankomt?
A. Voor zoover mij bekend is, is die quaestie nooit door een rechtscollege behandeld. De vlasboer kan de man wel altijd uit zijne woning verwijderen wegens wanbetaling.
9558. V. De zaak is dus, dat de boer wel altijd het een of ander, bij voorbeeld wanbetaling, weet te vinden, om den arbeider uit zijne woning te verwijderen. Maar gij hebt nooit uitgemaakt gezien dat eene dergelijke slaafsche overeenkomst door de rechtbank geldig werd geacht?
A Ik twijfel er aan of alles wel op het papier komt, wat feitelijk geschiedt.
9559 V. De zaak komt dus hierop neer, dat het wel zoo ongeveer het idee van partijen is - maar zonder dat die overeenkomst echter kracht in rechten heeft - om den man op de wijze, zooals door u geschreven is, in dienst te stellen van den eigenaar der woning?
A. De man moet altijd ten dienste staan van den vlasboer, doch deze behoeft volstrekt niet te zorgen dat hij het geheele jaar door werk voor zijn huurder heeft.
9560. V. Maar, wanneer de huurder zorgt, dat hij prompt op tijd betaalt, dan heeft de eigenaar geen macht om hem te verwijderen?
A. Juist.
9561. V. Zoodat het beweerde slaafsche werkcontract bij slot van rekening blijkt niet heel veel bindende kracht te hebben!
En voor hoe lang loopt het huurcontract over de woning?
A. Van Mei tot Mei, doch de betaling geschiedt per week.
9562. V. Dus, goed begrepen, heeft de man, wanneer hij eenvoudig prompt per week betaalt, recht om te blijven?
A. Zeker.
9564. V. En trekken de arbeiders met hunne huisgezinnen, als het in de zaken
| |
| |
te pas komt, ook naar andere provinciën?
A. Ja.
9565. V. En dan wordt het geheele huishouden opgebroken?
A. Dan worden de zeer kleine kinderen, die nog aan de borst zijn, in de gauwigheid gespeend en bij familie, maar dikwijls ook naderhand naar de begraafplaats gebracht. De andere van 6 tot 8 jaren, die niet mede kunnen, gaan bij familie.
9566. V. Hebben zij dus nog wel eenige grens in het medenemen? Nemen zij kinderen van 6 tot 8 jaren niet mede?
A. Hoe ver zij gaan, zou ik nietdurven zeggen. Zij nemen ze zooveel mogelijk mede.
9567. V. Heeft dat dan geen schadelijken invloed op het schoolbezoek?
A. Ja
9568. V. Dat zult gij waarschijnlijk ruimschoots gezien hebben?
A. Er zijn alle middelen aangewend om daar verbetering in te brengen. Eerst heeft men de proef genomen om tweemaal 'sjaars aangifte van de kinderen voor de school te laten doen, maar eindelijk heeft men gezegd, dat de kinderen, die met de ouders weg waren gegaan naar Friesland. Groningen of Zeeland, weder terug konden komen. Zoo hebben wij het trachten te verbeteren, maar de menschen konden er niet van tusschen.
9569. V. Zij rekenden zich dus verplicht om met den boer mede te gaan naar eene andere provincie?
A. Ja
9571. V. Staat tegenover dat gaan naar andere streken ook een behoorlijk loon?
A. Het plukken wordt per bos betaald en daaraan wordt goed verdiend, maar overigens is het loon niet hoog, niet f 1 per hoofd. De reis gaat op kosten van den boer, die, wanneer hij eenige personen bijeen heeft, bijv. een veertigtal, een contract sluit met de spoorwegmaatschappij om ze tegen goedkooperen prijs te vervoeren. Op de plaats van bestemming aangekomen logeeren zij in de schuur, en dit gebeurt weken achtereen.
9572. V. Logeeren zij daar allen dooreen, oud en jong, ouders en kinderen?
A. Ja.
9573. V. Dus daar heerscht een zekere gemeenschap?
A. Ja.
9574. V. Is dat niet ondienstig?
A. Och, de ouders zijn altijd tegenwoordig; er is onder de jongelieden een zeer vrij verkeer, vandaar vroege huwelijken; maar van echtbreuk wordt nooit gehoord. Van het nemen van alle mogelijke voorzorgen bij engagementen, gelijk in den Haag geschiedt, verneemt men niets. Hoort men in den Haag van niet gelukkige huwelijken, in dorpenis dat eene zeldzanmheid onder die menschen Vóór het huwelijk communisme, maar niet meer daarna. Wanneer ik hoor vertellen wat zooal in den Haag gebeurt, dan moet ik zeggen dat mijne onbeschaafde luidjes zeer zedelijk zijn. Diefstal komt niet voor; wanneer in de gemeente gestolen wordt, heeft het een schipper van elders gedaan. Op de eenvoudigste vragen aan jongelieden kreeg ik vaak een antwoord, dat een dragonder zou doen blozen.
9575. V. Uw indruk op het punt van zedelijkheid is dus, dat de toestand iets afwijkt van den normalen, maar niet bepaaldelijk ongunstig is?
A. Volstrekt niet. Er heerscht ruwheid en al te groote vrijheid van spreken. maar dit heeft geen kwade bedoeling. Men zegt u daar dingen in het gezicht, die, als men ze hier hoorde, iemand woedend zouden doen worden; maar de menschen hebben er de bedoeling niet meê iets onaangenaams te zeggen.
9576. V. Wat nu de verhouding der aankomende jongensen meisjes tot hunne ouders betreft, is het gezag der laatste gering, niet waar?
A. Dat gezag bestaat niet. De ouders hebben niets over hen te zeggen.
9577. V. Gij schrijft dit hieraan toe, dat zij reeds vroeg op zich zelven staan?
A. Ja, er bestaat eene andere verhouding tusschen hen dan elders. Wanneer een jongen als timmermansknecht zal worden opgeleid, dan begint hij met zijn 14de jaar misschien een dubbeltje in de week te verdienen en blijft dus tot zijn 16de en 17de jaar afhankelijk van zijne ouders. Maar in dit geval is het juist omgekeerd. Zoodra een jongen 14 jaar is verdient hij misschien reeds twee-derde van het loon dat zijn vader en zijne moeder verdienen. Hij levert dus eene belangrijke bijdrage in de kosten van het huisgezin. Als de kinderen te huis komen zeggen zij: hier hebt gij
| |
| |
het geld voor den kost, en het overige behouden zij voor zich zelven om te verteren.
9578. V. Dus op zijn 14de jaar wordt zulk een kind van zijn kant van zijn ouders als het ware beschouwd als iemand die zich bij hen in den kost heeft ingehuurd?
A. Ja, en de ouders hebben niets te zeggen en geen ontzag over hen. Als burgemeester is het mij dikwijls voorgekomen dat ik trachtte het ouderlijke gezag in te roepen om iets gedaan te krijgen. Dan werd mij gezegd: doe gij het liever burgemeester, wij hebben niets over hen te zeggen.
9579. V. Dus van dien kant werkt het vroeg in verdiensten komen van dergelijke jonge kinderen al heel ongunstig?
A. Juist; heel ongunstig, om de maatschappelijke verhouding tusschen de ouders en kinderen.
9580. V. Als gij het voor het zeggen hadt, wat zoudt gij er tegen doen? Zoudt gij het toestaan van die verdiensten durven beletten door wettelijke bepalingen?
A. Neen, dat zou ik niet durven.
9581. V. Zoudt gij den moed niet hebben om dat cijfer van 12 jaar een klein beetje naar boven te brengen?
A. Althans niet tot het 14de jaar; wel tot het 13de jaar.
9582. V. Ik geloof dat er een misverstand tusschen ons bestaat. Ik bedoelde dit: zoudt gij het, naar uwe ondervinding van dat volkje, van den toestand van hetgeen zij noodig hebben enz. enz., goedkeuren als er bepaald werd dat kinderen onder de 14 jaren niet uit werken mochten gaan.
A. Ik zou daar een jaar willen afnemen. In die streken althans zou ik slechts tot den 13-jarigen leeftijd willen gaan.
9583. V. En waarom zoudt gij het werken tot het 13de jaar wèl, en boven het 13 jaar niet durven verbieden?
A Bij wijze van transactie, omdat de ouders het geld, dat de kinderen verdienen, niet kunnen missen.
9584. V. Wij zijn nu op een bedenkelijk punt. Gij zegt - bij zeer kalme redeneering - dat het uiterste wat gij zoudt durven doen, zou zijn het uit werken gaan en geld verdienen tot het 13de jaar te verbieden; maar om dit verbod uit te breiden tot boven het 13de jaar, daartoe zoudt gij niet genegon zijn. Gij zoudt dus voor de kinderen boven de 13 jaar, de aanleiding tot dien ongelukkigen toon, die ongepaste betrekking en houding tegenover hunne ouders niet durven wegnemen? Is er naar uw inzicht geen kruid voor gewassen om daarin verbetering te brengen?
A. Neen, in de tegenwoordige omstandigheden zeker niet Omdat de vlasbereiding eene zwakke plant is, die bij verzwarende conditiën geheel ten gronde moet gaan, en dat zou geen kleinigheid zijn voor den landbouw.
9585. V. Laat ons even bij ons punt blijven. Wilt gij zeggen, dat de verdienste van het hoofd van het gezin te gering is om daarmeê alléén te kunnen rondkomen?
A. Ja. Als de wet er tusschen komt, verminderen de werkkrachten, want het zijn allen specialiteiten in hun soort, die niet door andere werklieden vervangen kunnen worden. Het loon zou stijgen, en dat moge noodig zijn voor den arbeider, maar de boer zou ten gronde gaan; dat staat er naast.
9587. V. Is de slechte verhouding van kinderen van 14 jaar tot de ouders, altijd zoo erg geweest als nu?
A Toen ik burgemeester werd, vond ik den toestand reeds, en die is zoo gebleven. De reden daarvoor was mij altijd een raadsel, ik bleef er blind voor, totdat mijne oogen zijn opengegaan door een artikel van dr. Kuyper in de Standaard, die heeft gezegd: dat is de verhouding die ontstaat wanneer de kinderen loon verdienen.
Toen ik dat las, zeide ik: dat is de oorzaak, hoe ben ik vroeger niet op dat denkbeeld gekomen? De ouders worden afhankelijk van de kinderen, wanneer die loon verdienen.
9588. V. Dus gij schrijft het kwaad toe aan de oorzaak, die gij daar zoo even vermeldt.
Ik moet u nu nog eens vragen: is de toestand sedert uw komst vóór 30 jaar beter of slechter geworden?
A. Die is dezelfde gebleven.
9589. V. Waren de loonen bij uwe komst in de gemeente hooger of lager?
A. Toen waren zij zoowat even hoog
| |
| |
als thans, later is er een bloeitijd gekomen tusschen 1860-1870, toen was het vlas tweemaal zoo hoog als thans.
9590. V. Merktet gij dat ook in de loonen? Welken invloed had dat op de huisgezinnen? Werd er meer jenever gedronken?
A. Men verteerde wat meer.
9591. V. Merktet gij daar iets van in uwe betrekking als burgemeester?
A. Ja als des Maandags de rapporten kwamen merkte ik, dat er in de herbergen meer gevochten werd en dat er nog al gescholden werd; daar zijn zij nog al ver in.
9592. V. Zeg ons nog eens dit: toen nu de loonen hooger werden, kondet gij niet bemerken, dat de standaard van leven van het volk een beetje beter werd, dat er een meer fatsoenlijke toon kwam?
A. Neen, daar heb ik niets van gemerkt.
9593. V. Dat is een droevig antwoord! Als de loonen laag zijn, moeten de kinderen geëxploiteerd worden om rondte kunnen komen, en als de loonen hoog zijn, wordt meer verteerd, leeft men wat ruwer. Als ik u vraag: gaat het dan wat beter in de gezinnen? zegt gij: neen. Daar had toch verandering ten goede in moeten komen. Niet waar?
A. Ja, dat had moeten gebeuren, maar het is niet geschied.
9594. V. Maar als men nu eens van den kant van den wetgever de hand had uitgestoken en men had eens bepaald, dat de kinderen beneden de 14 jaar niet uit arbeiden mochten gaan, dan zou het dan toen te doen zijn geweest?
A. Wanneer de zaken bloeien, zooals in 1869 de vlasbereiding, dan kunnen zij wat dragen, omdat er veel geld verdiend wordt. Het natuurlijk gevolg echter van den bloei eener industrie is dat zij zich grootelijks uitbreidt, en dan worden dus meerdere werkkrachten gevraagd. Op het oogenblik dat deze het zeerste noodig zijn, zou men, door het werken beneden de veertien jaar uit te sluiten, een deel van de zoozeer benoodigde werkkrachten daaraan onttrekken. Dat zijn twee dingen die elkander uitsluiten.
9595. V. Dus, naar u te hooren, zou eigenlijk het geschikte oogenblik om een begin te maken, nooit daar zijn. Gaan de zaken slecht, dan kan men er niet aan raken, want dan zou men de menschen hun brood ontnemen, en als de zaken goed gaan, moet men er ook de hand afhouden, want anders komt men tot dingen waar gij zoo even van spraakt?
A. Maar die bezwaren zouden bij mij niet zoo zwaar hebben gewogen, men had er toch toe moeten komen.
9595bis. V. Gij betreurt het dus, dat in de dagen van bloei die er geweest zijn, de hand niet aan het werk is geslagen, en men de zaak niet heeft verbeterd, want toen had het er door gekund?
A. Ja, ik heb toen ook met mijne zwakke krachten getracht het er door te krijgen, maar thans zou ik er den moed niet toe hebben.
9597. V. Gij zeidet daar dat kinderen beneden de 14 jaren niet mede uit vlassen gaan?
A. Ja. Ik heb in de zwingelketen nagegaan of de wet van 1874 nageleefd werd; maar ik heb weinig kinderen gezien die beneden de 14 jaren aan het werk waren. Een vlasboer wil niet gaarne jongens beneden de 14 jaren aan het werk hebben. Maar de jongens moeten het vak toch leeren, en daarvoor komen die kinderen van 13 tot 14 jaren bij hunnen vader in de keet een uurtje per dag werken. Somtijds waren zij bij mijne opneming in de keet aanwezig, en somtijds ook niet. Kinderen van 12 jaren heb ik er nooit aan het werk gezien.
9597. V. Wanneer ik u goed begrijp, dan zou, als zij toch met een enkel uurtje per dag op te leiden zijn, dit toch kunnen samengaan met een overigens geregeld schoolbezoek?
A. Jawel.
9598. V. En gij zegt dat zij vóór hun 14de jaar niet geregeld arbeiden?
A. Ja, een vlasboer heeft liefst geene arbeiders onder de 14 jaar.
9599. V. Wij zijn het dus eens dat een geregeld arbeiden bij den boer niet onder de 14 jaar plaats heeft?
A. Ja.
9600. V. En wij zijn het ook eens dat het vak van dien aard is, dat het aanleeren op 12, 13-jarigen leeftijd met enkele uren per dag best kan geschieden. Maar wat zou dan beletten om het verbod op kinderarbeid tot op 14 jaar uit te breiden?
| |
| |
A. Dan kan het vak niet goed meer geleerd worden. De jongens moeten het vóór hun 14de jaar leeren om met 14 jaar werkkracht te kunnen zijn.
9601. V. Ik geloof, dat ik u aan dat enkel uurtje per dag niet te streng moet houden! Nu, gij hebt waarschijnlijk bedoeld dat zij op 12-jarigen leeftijd met een enkel uurtje beginnen om dan gaandeweg verder daarmede op te klimmen. Een verbod tot 13 jaar zou er dus door kunnen, maar verder zou men niet moeten gaan? Zoo bedoelt gij het?
A Juist, Mijnheer de Voorzitter.
9602. V. Gij hadt in uwe gemeente geene verordening krachtens artikel 82 der wet op het lager onderwijs?
A. Ik heb het wel geprobeerd en werkelijk een voorstel daartoe in den raad gebracht. Deze had er geen bezwaar tegen, maar enkel onder voorwaarde, dat de omliggende gemeenten ook zouden meedoen. Want - zoo redeneerde de raad niet ten onrechte - wanneer deze niet hetzelfde doen, dan komen onze vlasboeren in eene slechtere conditie en onze kinderen loopen toch weg naar andere gemeenten.
9603. V. Wij krijgen van u, als oudburgemeester, een staaltje van de moeilijkheden, die de toepassing der verordening, bedoeld bij art. 82 der wet op het lager onderwijs oplevert. De ééne gemeente heeft geen moed of geen lust om daartoe over te gaan. omdat zij bang is dat haar buurvrouw het goede voorbeeld niet volgen zal.
A. Nog sterker. Ik heb het er niet bij gelaten, maar, zoodra de gemeenteraad in principe een besluit genomen had, mij in aanraking gesteld met de besturen van verschillende omliggende gemeenten. Sommige wilden wel, andere hadden er niet den minsten lust in. De laatsten zeiden: dat is voor u, die midden in den kring zit, heel mooi en wel, maar wij die aan den buitenkant zitten, raken achter bij onze buren, die niet meedoen
Ik ben er een maand of drie mede bezig geweest en heb burgemeesters en wethouders gesproken, maar zonder vrucht.
9604. V. Gij kondt zoo de moeilijkheid wel verschuiven, maar niet opheffen? Een bleef altijd de lijdende partij? En daarop stuitte alles af?
A. Ja, wij zaten nog al goed; ik vond het dus vrij naar, dat ik moest beginnen, maar het kon niet anders.
9605. V. Zijn er nog meer industrieën waarop gij eene verordening volgens art 82 in uwe gemeente wenschelijk zoudt gevonden hebben?
A. Wij hadden steenbakkerijen, en daaromtrent heb ik opnemingen laten doen; doch in de laatste jaren zijn de IJsel-steenbakkerijen zoodanig verbeterd, dat daar geen kinderen beneden den wettelijken leeftijd meer werken.
9606. V. Gij hebt zeer in het begin van uwe mededeelingen gezegd, dat het werken van kinderen beneden de 12 jaar niet voorkwam dan bij den veldarbeid. Gebeurt dat veel?
A. Veel niet, maar het komt toch voor.
9607. V. Wat is uwe opinie daarover?
A. Dat de wet ook uit gebreid moest worden tot den veldarbeid.
9608. V. Gij meent dus dat de veldarbeid moest verboden worden tot het 12de jaar, evenals de fabrieksarbeid?
A. Ja.
9609. V. Wat hebt gij er van gezien?
A. Dat de kinderen door dien arbeid niet tot dien tijd kunnen schoolgaan, ofschoon zij er dezelfde behoefte aan hebben als de fabriekskinderen. Er is geen reden, waarom die kinderen vroeger van school zouden moeten gaan. Het is tegen hun belang. En bovendien geloof ik dat men van kinderen beneden 12 jaar niet veel nut kan hebben, althans bij arbeid die met verstand verricht moet worden.
9610. V. Dus gij ziet in de vrijheid die gelaten is om voor den veldarbeid kinderen beneden de twaalf jaren te gebruiken, niet veel anders dan kwaad?
A. Ja, ik zie er geen behoefte in voor de ondernemers, geen nut voor de ouders, slechts kwaad voor de kinderen. Mij dunkt gelijk recht voor allen. De kinderen van den landbouwer moeten gelijkstaan met de kinderen van den fabriekarbeider.
9611. V. Gaat in de vlasserij het werken van jongens en meisjes gelijk op met de volwassenen?
A. Ja
9612. V. Zij komen in de vroegte. Hoe laat begint men in den wintertijd?
A. Omstreeks 5 uren.
| |
| |
9613. V. Hebt gij het werken op dat uur wel nagegaan?
A. Ja, maar ik deed het niet dikwijls, omdat voor een bezoek in de zwingelkeet men zich bijzonder moet kleeden. Dat bezoek, wanneer ik het een enkele maal bracht, gold voornamelijk het brandgevaar. Er was eene bepaling gemaakt omtrent de lantaarns. Slechts éénmaal is er een geval van brand geweest door onvoorzichtigheid, andere gevallen van brand waren eenvoudig aangestoken Maar bij een bezoek in zulk een keet ziet men bij het eerste binnenkomen niets, slechts een flauw lichtje. Het gansche lokaal is vol stof, zoodat alle gezicht beneveld is En in die localiteit werken de menschen.
9614. V. De door u beschreven toestand, waarbij niets te zien was, geldt niet alleen voor den nacht in het duister, maar ook voor den dag?
A. Over dag is het niet zoo erg.
9615. V. Maar in den beginne kondet gij toch de menschen niet zien?
A. Men kon de menschen wel onderkennen, maar reeds des morgens was er zeer veel stof; men hoorde slaan, spanen op en neer gaan, alles in schemerlicht.
9616. V. Gij moest eene andere kleeding aantrekken met het oog op uw lakensch goed?
A. Anders zou men niet toonbaar zijn; de voorkoopers uit Rotterdam hebben steeds een grijsgeel pak aan.
9617. V. De heer Carsten zeide ons dat het goed ware ook iets voor de verwarming te doen; maar zoudt gij te dien aanzien geen brandgevaar vreezen?
A. Zeer zeker, dat ware zeer gevaarlijk. Ik heb het gezien dat een jongen op klaarlichten dag uit aardigheid een lucifer tegen een draad wierp, waardoor een zoo hevige brand ontstond, dat de menschen groote moeite hadden om zich te redden. De brandbaarheid van vlas is zoo ontzaglijk.
9618. V. Dus het zetten van kacheltjes in zwingelketen............
A. Is onmogelijk.
9619. V. Gij verteldet ons van de afgrijselijke atmosfeer. Dat bespeurdet gij zeker ook wel aan het armbestuur?
A. Zeker. De menschen hielden het er niet lang uit. Een zwingelaar van 60 jaar zonder gebreken is een witte raaf, met wien ik zou kunnen rondreizen om hem te laten kijken De geboorten daarentegen zijn er ontzettend talrijk, wel een derde meer dan in Noordbrabant.
Dientengevolge is de kindersterfte er ook heel groot De menschen die jong sterven laten kinderen na, waarvoor het armbestuur zorgen moet. Daarom waren de armbesturen nog al zeer bezwaard. Ook doen zich vele ziekten voor, en in tijden van epidemieën werden zij er altijd mede bezocht. Toen ik er was, is er geen cholera-epidemie in ons land geweest of er deden zich bij ons gevallen voor.
9620. V. Gij zijt voorzitter van de Nederlandsche maatschappij voor vlasindustrie?
A. Geweest.
9621. V. Waar is die maatschappij gevestigd?
A. In Rotterdam.
9622. V. Wie is nu president?
A. De heer van Osenbruggen, lid van de Tweede Kamer.
9623. V. Die maatschappij heeft eenige jaren geleden eene prijsvraag uitgeschreven voor een model zwingelkeet. Wat is het verloop van die zaak geweest?
A. Wij hebben een plan bekroond en in druk uitgegeven, maar niemand heeft het gebouwd.
9624. V. Hoe kwam dat? Waren er te veel kosten aan verbonden? Was het model te grootscheepsch opgezet?
A. Neen, de ontwerper had de zaak goed opgezet. Ik weet de reden niet. Te Hendrik-Ido Ambacht zijn door den heer Snaauw en anderen fabrieken op gericht, waarbij de stofquaestie geheel is opgelost, maar in andere gemeenten van Zuidholland, bijv. in Oud-Beierland, worden volstrekt geen machines gebruikt. Als eene bijzonderheid deel ik nog mede dat op Oud-Beierland geene vrouwen in de zwingelkeet werken.
9625. V. Gij hebt gezegd dat op de prijsvraag, hoewel door den man die bekroond is, de zaak goed bekeken was, en gij niet hebt kunnen inzien dat met dit plan buitensporige kosten gemoeid waren, niemand van het plan gebruik gemaakt heeft. Niet waar?
A. Ja, maar men is gaandeweg wel meer machinaal gaan zwingelen.
9626. V. Zijn dat Amerikaansche machines?
| |
| |
A. De machines om te zwingelen zijn meer Belgische. Het braken geschiedt met Amerikaansche en lersche machines. Alles wat wij in het buitenland aangaande die zaken gezien en goed bevonden hebben, is door ons getracht hier te lande in te voeren.
9627. V. En gij hebt daarmede nog al succes gehad?
A. Ja, vooral met de braakmachines. De zwingelmachines hadden aanvankelijk ook nog al opgang, maar in den laatsten tijd is daarin weer stilstand gekomen.
9628. V. Waarom?
A. Het is een zwakke plant, en die het geprobeerd hebben op groote schaal, hebben echec geleden. Ook heeft men te Heerjansdam eene poging gedaan, maar 't gaat niet. Sommige vlasboeren hebben f 30 000 of f 40 000 in de zaak, maar met f 4000 kan men ook vlasboer zijn.
9629. V. Maar zijn aan de machines, zoo Amerikaansche als. Belgische, tot welker invoering uwe maatschappij het initiatief heeft genomen en die wel niet in den laatsten tijd, maar vroeger dan toch door steeds meerderen werden gebruikt, groote kosten verbonden?
A. Dat niet, maar het bezwaar is dat zij in verband moeten staan met eene stoommachine, en dat bezwaar is voor velen niet te overwinnen.
De heer Snaauw heeft eene stoommachine die zoo krachtig werkt, dat hij er volkomen stofzuivering door verkrijgt.
9630. V. Maar voor de lui die de middelen niet hebben om de kosten te maken voor eene dergelijke, betrekkelijk dure stoommachine, waarbij toch het een en ander komt kijken, zou daarvoor nu geen eenvoudiger middel zijn voor te schrijven, dat inderdaad verbetering zou aanbrengen?
A. Dat kan ik niet zeggen, daaraan twijfel ik.
9631. V. Wij hebben van den heer Carsten gehoord, dat bij het braken het plaatsen van horizontale platen bovenin al veel goed doet.
A. Dan is er ook een stoommachine bij in het spel.
9632. V. Die horizontale platen kunnen toch zeer goed geplaatst worden, zonder dat er een machine aan den gang is?
A Misschien zal dat wat geven, maar ik denk niet heel veel.
9633. V. Zijn er andere dingen, die wel wat zouden geven? Bij voorbeeld door den zolder weg te nemen, of de zolders boven de keten te verbieden, dan kan men beter ventileeren?
A. Dat zou wel goed zijn.
9633bis. V. Het zou ook goed zijn als er bepalingen werden gemaakt, waarbij verboden werd dat de gebouwen niet beneden den dijk werden opgericht?
A. Ja.
9634. V. Komt dit dikwijls voor?
A. Ja, men vindt die gebouwen in allerlei hoeken en gaten.
9635. V. Dus zij staan op plaatsen waar geen luchttrek is en dus alles blijft hangen?
A. Ja.
9636. V. Dus als men nu toch maar wilde, zouden er wel eenige bepalingen te maken zijn om den toestand te verbeteren, zonder al te zware eischen te stellen?
A. Ja, wel zeker, stofzuigers op bedekkingen zou men kunnen maken. Er zijn altijd wel verbeteringen aan te brengen, maar geheel voldoende waren zij te maken, wanneer die vlasboeren maar met stoom werkten.
9637. V. Maar hebt gij, terwijl gij in het gemeentebestuur waart, nooit getracht om eenige voorschriften te doen geven omtrent die verbeteringen op kleinere schaal? Of kondt gij dat er niet doorkrijgen?
A. Neen, want die gemeenten liggen daar zoo tegen en bij elkaar. Ridderkerk lag vlak tegen de gemeente aan, en als men nu hier iets verboden had, dan zouden de menschen allicht daarheen gaan. De maatregel moet dus algemeen gelden, als een uitvloeisel van de wet, anders gaat het niet.
9638. V. Waren er geen andere bezwaren waarmede gij te doen hadt?
A. Welke dan?
9639. V. Ik vraag het u.
A. O neen, ik geloof dat hetgeen ik deed opmerken, de hoofdbezwaren zijn.
9640. V. Was de gemeenteraad dan uit zijn eigen altijd gewillig om dergelijke dingen te doen? Of hebt gij daar wel eens last meê gehad?
A. Neen, als ik kon aantoonen, dat
| |
| |
andere gemeenten het eveneens deden, dan was de raad heel flink.
9641. V. Het was dus alleen de vrees voor den buurman, de aangrenzende gemeente, de vrees voor de concurrentie, maar anders zou men bij u en onder uw leiding wel gewild hebben?
A. Ja.
9642. V. Maar dan zou men daaruit afleiden dat als men maar een algemeenen maatregel nam, waaraan allen moeten gelooven, men niet te kampen zou hebben met groote bezwaren?
A. Dat geloof ik ook niet.
9643. V. Er is een punt waarop ik nog even wensch terug te komen. U, die het vak zoo goed kent, zou ik willen vragen of dit werk niet evengoed gedaan kan worden door volwassenen als door aankomende meisjes, met andere woorden, dat het niet een vak is, waarvan men beweren kan dat er een kinderhand voor moet zijn?
A. Neen.
9644. V. Zoodat het gebruik van die aankomende jongens en meisjes toe te schrijven is aan.....?
A. Gebrek aan werkkrachten.
9645. V. En dan toch ook aan het geldelijk belang van den ondernemer, die zulke jongens en meisjes goedkooper kan krijgen dan volwassenen?
A. Goedkooper kan ik niet zeggen, want in de zwingelarij werkt men gemiddeld 3 steen per dag, terwijl een vrouw er slechts 2½ kan afleveren.
9646. V. Wordt er dan bij dit vak zulk eene eigenaardige handigheid vereischt?
A. Er wordt voor dit vak eene zekere opleiding vereischt, en menschen die ander werk verrichten, zouden moeilijk kunnen vlassen. De eenige tactiek die in de vlasserij bestaat, is om alles glad te maken en lang te houden.
9647. V. Nu hebt gij ons nog enkele dingen gezegd die interessant zijn, bij voorbeeld dat de vrouw niet kan zwingelen als zij het niet van jongs af geleerd heeft. Maar zou de toestand van het gezin als de vrouw niet werkte, wel slechter zijn?
A. Neen.
9648. V. Maar dan wordt er toch minder verdiend?
A. Maar ook beter huisgehouden, het reparatiewerk van den zwingelaar behoeft dan niet buitenshuis te gaan enz. Het huisgezin waar de vrouw thuis blijft, is financieel beter af dan dat waar de vrouw medewerkt.
9649. V. Hebt gij gelezen wat pastoor Sloots eenigen tijd geleden hier voor deze Commissie over dat punt heeft medegedeeld?
A. Dat is mij niet bekend.
9650. V. Deze was ook van uwe meening, dat het werken van de vrouw buitenshuis.....
A. Niets aanbrengt. Integendeel het huisgezin wordt er armer door. In het algemeen kan men zeggen dat het gezin waar de vrouw thuis blijft, in beteren, althans in niet minderen, toestand verkeert dan waar dit niet gebeurt. Dat is de ervaring van alle deskundigen, van ieder lid van den raad, van alle armbesturen.
9651. V. Zijn die gezinnen ook in een ander opzicht dan het financieele, in een betere toestand?
A. Bij den gewonen veldarbeider houdt de vrouw het huisgezin ordelijk, rein en net. Hier echter gaat de moeder reeds vroeg van huis en laat de kinderen, die nog niet mede uit werken kunnen gaan, onder de hoede van het oudste meisje, dat dan hoogstens 11 jaar is, dus vrij wel aan eigen zorg overgelaten, achter.
Op schafttijd komen zij wel voor een oogenblik tehuis, doch eerst des avonds keeren man en vrouw, jongens en meisjes in de woning terug, van onder tot boven vol met stof. De vrouwen beginnen dan met de rokken uit te slaan, en men wachte zich wel op dat oogenblik in hare nabijheid te komen. Zeer natuurlijk ontbreekt dan de lust om huiselijke zaken te verrichten of zich met handwerkjes bezig te houden. Een eerste vereischte zou zijn om zelf toilet te gaan maken, doch zelfs daartoe komt het niet eens. Zij blijven bij elkander hurken, totdat het 9 uren wordt en dan gaan zij naar bed.
Men kan dan ook met den eersten oogopslag zien of in een arbeidersgezin de vrouw al dan niet mede uit werken gaat. Dus financieel en zedelijk en huiselijk gaat alles hand aan hand.
9652. V. Gij hebt en passant aangehaald, wat gij ook straks gezegd hebt,
| |
| |
dat door het buitenshuis gaan werken van de vrouwen ook allicht een der andere kinderen zijn schoolgang kwijt raakt, want er moet er een op de kinderen passen. Niet waar?
A. Ja, er moet altijd een oppassertje zijn, hoe klein ook.
9653. V. Wij hebben vele punten met u besproken. Komt nog iets bij u op? Bedenk u eens.
A. Neen. Ik was er wel wat uit, maar ik was er 30 jaar in geweest. Toen 12 of 14 jaar geleden de heer Carsten informatiën nam voor het Staatstoezicht, heb ik die gegeven. Ook met andere heeren heb ik gesproken om op de hoogte te zijn, maar ik kan nu inderdaad niets meer zeggen!
9654. V. Er is dus geen punt meer te bepreken over de vlasserij?
A. Neen.
9652. De heer Beelaerts van Blokland: In den aanvang is door u gezegd dat in die keten geene ramen zijn, omdat het licht nadeelig werkt op het vlas. Maar is die nadeelige werking wel zoo zeker?
A. Juist dat punt heb ik besproken met den secretaris der Maatschappij voor Vlasindustrie, den heer Moll, die een groot pakhuis heeft, en deze heeft mij mondeling verzekerd dat er geen licht mocht zijn, en mij gisteren nog in een brief gemeld: Mijne overtuiging staat vast, dat het licht schadelijk is voor het fabrikaat.
Hij zeide dat in zijn pakhuis geen licht mocht komen. En dit is overal het geval.
9656. V. Is dit een algemeene regel?
A. Ja, een zwingelkeet met ramen ken ik niet, wel zijn er slagen aan, die alleen worden opengezet van de windzijde af.
9657. V. Hebt gij wel bemerkt dat het roten een leelijken reuk geeft, die nadeelig kan zijn voor de gezondheid?
A. Ik heb altijd gemeend dat die reuk nadeelig is, maar in den laatsten tijd schijnen de geleerden van eene andere meening te zijn. De reuk is erg hinderlijk, nog hinderlijker dan de reuk dien de grachten van Den Haag verspreiden, en dat zegt wat. Maar nooit heb ik eenig feit gezien dat het roten bepaald nadeelig is voor de gezondheid. Yroeger hebben wij dikwijls epidemische ziekten gehad, ook vele gevallen van koortsen, maar dat was van lieden die in Zeeland hadden gewerkt De gezondheidstoestand is echter in den laatsten tijd veel verbeterd. Het is evenwel niet te loochenen dat het rootwater het drinkwater verpest.
9658. V. Wordt het drinkwater vermengd met rootwater?
A. De dammen in de polders moeten gesloten blijven, dus in den regel komt het polderwater niet vóór October in den boezem. Daar echter dikwijls vóór October de waterstand in de polders hoog is, moeten de molens malen, en dan wordt het water verpest. Ik telegrapheerde dit dan terstond, volgens afspraak, aan den heer Carsten, die zich op de hoogte van den toestand kwam stellen, en daarna schreef ik mijn rapport.
9659. V. Ontstaan ziekten door dat slechte water?
A. Dat kan ik niet zeggen.
9660. V. Is men genoodzaakt boezemwater te drinken?
A. Er is geen ander water, er zijn geen regenbakken.
9661. De heer Van Alphen: Gij acht het wenschelijk veldarbeid door kinderen beneden de 12 jaren te verbieden; meent gij dat die arbeid zelf voor zulke jonge kinderen nadeelig is, of oordeelt gij het beter dat zij ter school gaan?
A. De veldarbeid op zich zelf is niet ongezond, omdat die steeds in de open lucht geschiedt; die lucht is beter dan de schoollucht.
9662. V. De Voorzitter: Zoudt gij ons ook iets over de steenfabrieken kunnen meedeelen, in verband met deze enquête?
A. Vroeger heb ik twee steenplaatsen gekend: van Elk en Thooft, waar mijns inziens de werkuren vrij lang waren. Doch in den laatsten tijd heb ik daarvan niets meer gezien.
9663. V. Reden genoeg om u dan daar niet over te vermoeien. Dan bedanken wij u zeer voor uwe mededeelingen, die ons alleszins welkom zijn geweest.
Van Aken. |
|