Onze school heeft meermalen flinke mannen en ook meisjes opgeleverd. Ja, over de meisjes zijn wij nog meer tevreden dan over de jongens. De sterke drank doet bij de jongens veel kwaad, ook op hun lateren leeftijd.
3401. V. Maakt gij onderscheid in geloof?
A. Neen, wij vragen niet naar geloofsbelijdenis en bij het godsdienstonderwijs worden nooit die punten aanroerd die de gezindheden van elkander kunnen verwijderen.
3402. V. Kinderen van Israëlieten hebt gij zeker niet, want die zijn niet zoo haveloos?
A. Neen, Israëlitische kinderen gaan bij ons niet op school.
3403. V. Weet gij ook of er speciaal voor Israëlietische kinderen eene havelooze school is, of bestaat daaraan in dien stand geen behoefte?
A. Zoo ver ben ik in die zaak niet doorgedrongen.
3404. V. Gelooft gij of weet gij ook, dat de Israëlieten omdat zij minder misbruik maken van sterken drank en spoediger de hand uitsteken om wat te verdienen en aan den kost te komen, minder ellende hebben dan lieden van hun stand die tot andere belijdenissen behooren?
A. Ik durf dat niet stellig zeggen. Maar mag ik u eens eenige cijfers noemen?
3405. V. Wel zeker, juist om feiten is het te doen.
A. Wij geven tweemaal in de week soep met den winterdag. Verleden jaar was er groot gebrek en groote werkeloosheid. Wij hebben bij elkander kunnen hebben 6995 eters, daarvan hebben aan tafel gegeten 4675, dus hebben er 2320 niet medegegeten, dat is bijna 33 pct. Die konden te huis wat beters krijgen of hadden brood bij zich. De heeren letten echter wel op, ik spreek hier van bedelaarskinderen en niet van werkmanskinderen. Dat is een bewijs dat er toch wel zijn, die wat weten te krijgen.
3406. V. Zij hadden anders maar bij u te gaan zitten om te eten?
A. Ja, de soep was van de Heerenmarkt, lekkere, heerlijke soep met vleesch, en wij zorgden er voor dat zij ze goed warm konden gebruiken.
In de maand December zijn wij weder aan het eten geweest; wij hebben kunnen uitdeelen 1773 maaltijden, 1331 kinderen hebben er van gegeten, en 442 gingen er naar huis, dat is bijna 25 pct.
3407. V. Gingen heen? Of bleven thuis?
A. Neen, zij gingen heen. Zij waren op school, maar bleven niet eten. Zij gingen daartoe naar huis of hadden brood bij zich.
3408. V. Het is dus niet dat zij er niet geweest zijn, maar zij gingen weg, omdat zij uw eten niet noodig hadden; zij vonden het dus de moeite niet waard om te blijven?
A. Dat is het ware woord. U kijkt van dien toestand op, maar laat ik er nog deze opmerking bijvoegen: de knapste kinderen, de kinderen die er het knapst uitzien, zijn onze beste gasten om te blijven eten.
3409. V. Dus de best gekleede kinderen die men zou zeggen dat uit een wat beteren stand waren, blijven het meest eten?
A. Ja, dat zijn kinderen, waarvan de vader metselaar of schilder of zoo iets is, ziet U, die kinderen waarvan de vader geen bedelaar is. Ik geloof dat het noodig is om zulke toestanden aan het licht te brengen, daarom heb ik ze medegedeeld. Voor de rest heb ik geen getallen meer mede te deelen.
3410. V. Dus die 30 à 40 pot. gaan naar huis omdat zij wat beters hebben. Hoe verklaart gij dat?
A. Ja, zij weten het te krijgen
Degenen die daar aan den muur blijven staan met een zak met brood, geven de voorkeur aan dat brood boven mijn soep.
3411. V. Zoudt gij daaruit afleiden dat de ellende in die huisgezinnen niet zoo groot is?
A. Men geeft daar meest al het geld uit voor voeding en om zich in de woning te koesteren; want wanneer men in die woningen komt, dan is het daar altijd meer dan warm. Heeft men geld, dan geeft men het uit aan eten; heeft men niets, dan wacht men tot er weer wat komt.
3412. V. De huisgezinnen, waarvan gij spreekt, behooren tot eene lagere klasse dan die der ambachtslieden?