die dikwijls in nood en behoefte verkeeren, en die dan die taal hooren spreken, onze zaak leeren verachten; want wat ik achtereen heb opgenoemd, wordt niet alleen door de sociaal-democraten als lapwerk veroordeeld, maar toen ik verleden jaar eene spreekbeurt te Rotterdam vervulde werd mij gezegd: ‘gij maakt den toestand nog veel erger’. Daarom is het getal zoo klein.
3271. V. Dus het getal van de leden gaat achteruit door het werken en tegenwerken van de partij, die gij daar noemdet?
A. Dat is mijne volle overtuiging.
3272. V. Dus dat doet een boel kwaad?
A. Ja, Mijnheer.
3273. V. Hebt gij in vroeger jaren een grooter getal leden gehad?
A. Onze vereeniging heeft bij de 400 leden geteld.
3274. V. En hoelang bestaat zij al?
A. Dat wordt den 21sten April 21 jaar.
3275. V. En hoeveel laat gij contribueeren?
A. Veertien cent in de week.
3276. V. Hebben de leden daarvoor dan recht op uitkeering bij ziekte?
A. Ja.
3277. V. Bestaat bij uwe vereeniging de gewoonte, zooals bij sommige andere vereenigingen, om aan het einde des jaars de kas te verdeelen?
A. Neen.
3278. V. Gij hebt daar toch wel van gehoord?
A. Jawel, zij doen dit voornamelijk hier in de residentie.
3271. V. Te Amsterdam geschiedt dit toch wel door de sigarenmakers, niet waar?
A. Dat de sigarenmakers ‘Door eendracht saamgebracht’ dit doen, is mij niet bekend.
3280. V. Gebeurt het hier in den Haag dikwijls?
A. Ik heb dikwijls gehoord, dat het in den regel hier het geval is, dat men feestviert als er een zeker sommetje in kas is, zoodat die nooit sterk wordt. Ik ben niet alleen voorzitter der Vereeniging, maar tevens oprichter, en ik weet dus dat wij met eene kas van 45 centen begonnen zijn, en nu kunnen wij er op bogen dat wij met de afdeeling pensioenfonds, de groote kas zooals wij dat noemen, waar alles uit moet betaald worden, ruim f 8000 bezitten.
3281. V. Reserve?
A. Ja, en daarom is mijne overtuiging dat als men wil, men veel kan doen.
Wanneer het jongere geslacht eens een goed begrip er van had, en wij eens een duizendtal leden telden, dan zouden wij elkander flink kunnen ondersteunen.
3282 V. Maar dat willen zij niet; men werkt u tegen?
A. Ja, bepaald; er is onwil, tegenwerking, ook van hen die volstrekt geen beginselen hebben, maar zich toch afscheiden uit onverschilligheid. Vroeger om dezen tijd verdienden wij f 5,40 en als wij nu denzelfden tijd werken, zooals nu op het oogenblik, verdienen wij f 8,40. Dat is door de vereeniging verkregen.
3283. V. Dat de loonen zijn vooruitgegaan?
A. Ja, maar ook eene betere tijdverdeeling. Later met de zoogenaamde bouwwoede die heerschte, met de invoering van het uurwerk, is men nu eenmaal zoo ver gekomen dat men in de drukte zooveel laat werken als men verkiest, en met den slappen tijd zoo weinig als men verkiest.
3284. V. Wanneer ik u goed begrepen heb, dan hebt gij de contributie kunnen verminderen?
A. Neen, Mijnheer de Voorzitter, de contributie is niet verminderd.
3285. V. Wat heb ik dan daar straks gehoord van 45 centen?
A. Daarover heb ik niet gesproken.
3286. V. Hebt gij niet gezegd dat gij begonnen zijt met 45 centen?
A Ja, maar dat was onze eerste kas! Alles en alles vijf en veertig centen! Wij waren toen met ons negenen en contribueerden elk 5 centen. Zoo is onze vereeniging begonnen.
3287. V. En nu is er f 8000 reserve r 't Doet een mensch goed zulke dingen te hooren. Zijn er veel donateurs aan die vereeniging?
A. Op dit oogenblik nog één.
3288. V. Waren er vroeger meer?
A. Ja verscheidenen.
3289. V. Onder de bazen?
A Ja, anders hadden wij geen donateurs.