A. Bij de werklieden waaronder ik mij beweeg niet.
3223. V. Maar dat zijn welllicht meestal Israëlieten, die zich daaraan niet schuldig maken.
A. Ik wil geen schuld werpen op anderen, waar ik geen recht toe heb. Natuurlijk ontmoet ik op den weg of bij het werk wel dronken lieden. Nu is het echter de vraag of zij hetgeen zij doen moeten, nalaten omdat zij aan den drank verslaafd zijn, of wel dat zij aan den drank verslaafd zijn omdat zij niet kunnen hebben wat zij wenschen, of liever wat werkelijk noodig is.
3224. V. Hoe dit ook wezen mag, met alle inspanning en moeite blijft gij toch beperkt tot een cijfer van 350 leden.
Laat ons thans, wanneer gij het goedvindt, eens spreken over enkele door u opgegeven punten die gij met uwe leden besproken hebt. Er schijnt in uwen kring eenig bezwaar te zijn over de niet prompte naleving der wet op den kinderarbeid. Is dat zoo?
A. Er zijn velen die aanmerking gemaakt hebben.
3225. V. Wat zeggen zij?
A. Zij beweren dat wanneer het verbod van kinderarbeid tot op 14jarigen leeftijd niet streng gehandhaafd wordt, dit zoowel voor de kinderen als voor den werkman in het algemeen nadeelig is.
Kinderen, die vóór hun 14de jaar aan welken arbeid ook geplaatst worden, verliezen de gelegenheid om zich in datgene wat van de kinderen wordt gevorderd, te ontwikkelen.
Zij, die daarentegen van de jonge loten gebruik maken, kunnen dit voor te lagen prijs doen, dan dat het anders dan nadeelig zou kunnen zijn voor den volwassen werkman.
3226. V. Laat ons twee punten goed uit elkander houden. In de eerste plaats schijnt in uw kring van leden, waar de zaak opzettelijk besproken is, algemeen deze zienswijze te heerschen, dat het wenschelijk zou zijn over het algemeen den kinderarbeid tot op 14jarigen leeftijd te verbieden. Heb ik dat goed verstaan?
A. Ja, dat is goed door u verstaan.
3227. V. En dat is de algemeene indruk van de leden?
A. Ik mag niet voor de 350 leden spreken. De eenigen die gesproken hebben onder een getal van omstreeks 100, die aanwezig waren in die vergadering, hebben zich in zoodanigen zin uitgelaten en werden niet tegengesproken door anderen, terwijl mijne meening stellig is, dat aan kinderen beneden 14 jaren het werken moet verboden worden.
3228. V. Maar zouden de gezinnen het kunnen missen, als de wet zoo ver ging om aan de kinderen tot 14 jaar toe te verbieden wat te verdienen?
A. In het eerst zouden de gezinnen het niet kunnen missen, maar het zal noodig zijn er eenmaal toe te komen dat zij dat kunnen. Een tijd lang zal moeten geleden worden, ten einde tot een beteren toestand te geraken.
3229. V. Maar dat bezwaar is niet zoo gewichtig in uw oog, of gij zoudt er overheen stappen om tot dien toestand te komen?
A. Ik heb in die omstandigheden niet verkeerd en te weinig familiën gekend die er in verkeerden, om zoo positief te spreken; doch ik weet dat er gezinnen zijn, die meenen de verdiensten van hunne kinderen niet te kunnen missen, terwijl ik van mijn kant overtuigd ben, dat het altijd tot hun nadeel gestrekt heeft.
3230. V. Hee lang zijt gij president van uwe vereeniging?
A. Zoolang do vereeniging bestaat, dus 18 jaren.
3231. V. Maar is in uwe vereeniging ook beweerd dat aan de bestaande wet op den kinderarbeid, die slechts reikt tot 12 jaren, de hand niet genoeg wordt gehouden?
A. Die meening is door enkelen geuit, maar ik ben overtuigd dat die enkelen niet in het algemeen kunnen spreken, omdat zij zich enkel bewegen in den kring van het diamantwerkersvak.
3232. V. Wordt voor het diamantsnijdersvak geen misbruik gemaakt van kinderen beneden de 12 jaren?
A. Ik weet dat dit door enkele personen gezegd is, maar in hoever die zich vergisten, weet ik niet.
3233. V. Dus bepaalde feiten kunt gij niet aanvoeren?
A. Neen.
3234. V. Gij hebt ons geschreven dat