| |
Verklaring van Daniel I. Sanches te Amsterdam.
Aan de Koninklijke fabriek van waskaarsen was ik van 1873-1879 als bouw- en werktuigkundige werkzaam, terwijl ik van 1880-84 als fabriekschef belast was met het beheer der fabriek.
Aantal. Er werkten gewoonlijk: 250 à 300 mannelijke en 150 à 250 vrouwelijke arbeiders. Van deze laatsten waren maar eenigen gehuwd.
Leeftijd. Onder de mannelijke arbeiders waren niet meer dan 30 à 40 beneden den leeftijd van 18 jaar. De overigen telden 18 à 55 jaar, terwijl een zeer klein tal meer dan 55 jaar oud zijn.
Van de vrouwelijke arbeiders waren een 50- à 70tal tusschen 12 en 16 jaar. De overigen waren 16 à 25 jaar. Zeer
| |
| |
weinigen rekenden tusschen de 25 à 30 jaar. Behalve de opzichteres, geloof ik niet dat vrouwen van hoogeren leeftijd aldaar werkten.
Aard en duur van het werk. Rusttijden. Behalve de stokers, kolenrijders en smeden, hadden maar een dertigtal mannelijke arbeiders zwaar werk te verrichten.
Het werk der jongens was niet zwaar.
Toen ik de fabriek verliet, bestond er groote neiging om in jongens eene goedkoopere werkkracht te zoeken, hetwelk ten gevolge moet hebben, dat de jongens zwaarder werk te verrichten krijgen.
Het werk der vrouwen is relatief zwaarder en afmattender.
Het voor het lijf dragen van volle bakken vloeibare stearine ter vulling der kaarsenvormen kan volgens opgedane ondervinding geen man zoo vlug doen nog zoo lang volhouden. - Voor het kaarsengieten is het meisje de goedkoope werkkracht. De kaarsengietsters zijn meest allen boven den leeftijd van 16 jaar. Van tijd tot tijd worden zij bijgestaan door meisjes van 12-16 jaar, die op deze wijze het kaarsengieten aanleeren. Meisjes van 12-16 jaar sleepen in houten kisten de gegoten kaarsen naar de zaagmachines Ik schat het gewicht van elken bak op 20 à 30 K.G. - Dergelijke meisjes van 12-16 jaar zagen op de rogneer-machines de kaarsen op lengte en wrijven ze met een wollen lap glanzend. Oudere meisjes pakken de kaarsen in kokers, plakken er etiquetten op, dragen de pakken naar de droogkamers pakken de kaarsen in kistjes en brengen deze kisten van 8 à 10 K.G. naar het spijker-lokaal, alwaar de kisten door mannen worden dichtgespijkerd en in het magazijn afgeleverd.
De ambachtslieden werkten 's zomers van 6 tot 9 uren; des winters vangen zij te 7 uren het werk aan. De meeste fabrieksarbeiders waren verdeeld in eene dag- en nachtploeg, werkende van 6-6 uur. De sjouwerlieden werkten alleen des daags van 6-6 uur; enkele malen bleven zij een paar uren overwerken. In sommige werkplaatsen hadden de fabrieksarbeiders geen schafttijd, omdat het werk onafgebroken doorging; hetgeen zij te verrichten hadden eischte evenwel zoo weinig inspanning dat zij ruimschoots gelegenheid hadden te schaften of uit te rusten; van de meesten werd het schaftuur betaald.
Van de zich afwisselende ploegen werkte de eene ploeg Zondag, Zondagnacht en vervolgens alle nachten, terwijl de andere ploeg de 6 dagen werkte om Zondags nachtploeg te worden, alzoo de eene week 8 × 12 uren, de andere week 6 × 12 uren.
In principe ben ik er tegen dat er te lang gewerkt wordt; in den regel is de verkregen winst relatief kleiner, terwijl de goede werkman te veel afgemat wordt (voor den minder vlijtige komt het op een uur meer of minder werken niet op aan). Men is evenwel dikmaals verplicht lang te doen arbeiden. B.v. Blijft een man van de nachtploeg weg, dan moet hij vervangen worden door een van de dagploeg, die dus overblijft. Den volgenden dag is het vanzelf zijne beurt en blijft hij alweder doorwerken. Wil men hem des morgens van den tweeden dag naar huis zenden, omdat hij reeds 24 uur gewerkt heeft, dan klaagt hij zelf er over dat hij schade lijdt (als hij blijft werken eet hij meer dan wanneer hij te bed gaat), dat hij niets gehad heeft voor den verloren nacht, dat hij toch geen 24 uur aan één stuk kan slapen enz, zoodat hij ten slotte toch blijft en 36 uur achteréén werkt. Nooit of hoogst zelden heb ik toegestaan dat twee nachten en een dag achter elkander gewerkt werd, wel twee dagen en één nacht. Indien de aard van het werk het toeliet gaf ik aan dergelijke overwerkers een rusttijd van 12 - 2 's nachts.
De werkzaamheden der jongens stonden in verband met het werk der vrouwen, zoodat voor hen de duur hetzelfde was.
Het vrouwelijk personeel vangt 's morgens te 7 uren den arbeid aan. De duur wordt geregeld naar de orders die uit te voeren zijn. Herhaaldelijk bestond er verschil over dezen duur tusschen de directie en mij. Was door den expediteur een order vergeten geworden, dan moest hals over kop er aan gewerkt worden; dikwerf stonden paard en kar te wachten op de kaarsen die nog gegoten moesten worden. Bij de tegen- | |
| |
woordige inrichting der fabriek kan het late werken niet altijd vermeden worden. Er bestaan te veel modellen of soorten van kaarsen, zoodat bij elke belangrijke order die spoed vereischt er later gewerkt moet worden. Wil men dit voorkomen dan zou de gieterij belangrijk moeten worden uitgebreid.
Dikwerf kwamen de meisjes te 7 uren of half acht te werk om eerst na elven de fabriek te verlaten. De meesten waren al dien tijd schier onafgebroken in beweging, terwijl zij wier taak vorderde op dezelfde plaats te blijven, (raagsters, wrijfsters, plaksters) zulk geestdoodend werk te verrichten hadden dat men totaal onontwikkeld moet zijn om het uit te houden. Zooveel ik kon streefde ik er naar, wanneer het laat werken was, de jongste meisjes tegen 8 à 9 uren naar huis te zenden. Van de opzichters had ik ten deze niet altijd medewerking.
Schafttijd. De schafttijden waren van 8-8¼ 's morgens, van 12-12½ 's middags en van 4 tot 4¼ 's namiddags. Zooals boven gezegd, kregen des nachts de overblijvers zooveel mogelijk rust. Moesten de meisjes laat werken dan werd weleens om 6 uur een kwartiertje schafttijd gegeven.
Nachtwerk. Hierboven is reeds wat de mannen betreft het een en ander medegedeeld. Ten opzichte der vrouwen zij bemerkt, dat ik steeds mij methand en tand er tegen verzet heb de meisjes des nachts te doen werken, zoowel in dag- en nachtploeg als om ze bij beurten te doen overblijven. Zoover ik mij herinneren kan ben ik slechts 1 à 2 maal door de directie hiertoe genoopt. Na mijn vertrek werd een tijdlang (zoo ik hoor) eene dag en nachtploeg voor vrouwen ingesteld. Naar ik vernam gaf het nachtwerk der vrouwen aanleiding tot zedelooze handelingen, zelfs naar men mij vertelde met een opzichter. Ik heb altijd gedacht dat dit het gevolg zoude zijn wanneer de meisjes des nachts overbleven. Ofschoon ik voor de waarheid van deze mededeelingen niet kan instaan, komen zij mij voor zeer waarschijnlijk te zijn.
Zondagswerk. De vrouwen werken des Zondags niet, behalve eenige meisjes die des morgens de vloeren komen opvegen. Bijna alle mannelijke werklieden werken des Zondags, de sjouwerlieden tot 11 à 12 uur; de ambachtslieden bij beurten om de 2 à 3 weken tot 11 à 12 uur; zij (de ambachtslieden) hebben reparatiën te verrichten die niet kunnen worden uitgesteld. Bij de opzichters bestaat de neiging Zondagswerk te doen verrichten, zelfs al is er geen bijzondere reden voor; dit geschiedt uit plagerij; ‘wij zijn toch ook niet vrij’ is hun argument.
Er bestaat behalve voor een paar stokers geen reden waarom de Zondagsarbeid niet kan worden afgeschaft. Het eenigste wat er voor pleit, is: ‘er blijft zoo'n dag te veel kapitaal renteloos’. Bij een algemeen verbod om Zondags te werken, kan er geen sprake zijn van nadeel ten opzichte der andere fabrieken, omdat alle in hetzelfde lot deelen.
Afscheiding. De geslachten worden in de werkplaatsen streng van elkander gescheiden gehouden. Komen mannen in de werkplaatsen der vrouwen of omgekeerd dan wordt de overtreder beboet. Waar mannen en vrouwen te zamen moeten werken, was er altijd een opzichter of voorman bij.
Wet van 74. Te allen tijde werd de wet gehandhaafd geene kinderen beneden den leeftijd van 12 jaar op de fabriek toe te laten. Vond er ontduiking plaats dan geschiedde zulks door de ouders der kinderen. Waren deze tamelijk groot en beneden den geëischten leeftijd dan werd het geboortebriefje van een weinig oudere zuster of nichtje medegebracht, tot bewijs dat de werkzoekster meer dan 12 jaar oud was; daardoor stond A te boek als oud 13 jaar terwijl zij werkelijk B heette en maar 11 jaar oud was Bij ontdekking werd het bewuste meisje naar huis gezonden.
Loon. Het loon der ambachtslieden was gemiddeld 1 à 3 cts. per uur lager dan bij particuliere bazen of op machine-fabrieken; daarentegen maakten zij geregeld meer uren per week en hadden bovendien nog overuren of aangenomen werk en vast werk. Was men door omstandigheden verplicht minder uren te doen werken dan klaagden juist de arbeiders er over dat zij zoo vroeg naar huis moesten. Had één twee nachten in de loopende week overgewerkt dan waren er spoedig eenigen die zich beklaag- | |
| |
den dat de ander werd voorgetrokken. Werkte een ambachtsman met eenjongen in aangenomen werk, dan trachtte hij de overwinst voor zich alleen te behouden. Om aan deze knevelarij een eind te maken bepaalde ik dat de jongen steeds 25 pct. van het oververdiend geld moest hebben.
De kistenmakers verdienden van 7 uren 's morgens tot 8 à 9 uren 's avonds in aangenomen werk (berekend à f 2 per 100 kaarsenkistjes) gemiddeld f 15 à f 18 per week, al naar hunne vaardigheid. Later werden houtzaagbanken aangeschaft die een deel van het handenwerk vervingen; de prijs per 100 kistjes werd verminderd op f 1,25; het weekgeld daalde tot f 12 à f 15. Nadat ik de fabriek verlaten had werd, gebruik makende van den heerschenden werknood, het loon al lager en lager gesteld; men scheen de proef te willen nemen hoe ver dit doorgedreven kon worden, alvorens de gehuwde werklieden wegliepen. De vrijgezellen en de sterksten waren tijdens de proef reeds vertrokken. Naar ik verneem wordt thans 80 ct. per 100 kistjes voor arbeidsloon betaald. Steeds hangt deze werklieden de bedreiging boven het hoofd: wij zullen u door jongens vervangen.
Op de kuipers zijn later allerlei proeven met loonsvermindering, het geven van aangenomen werk enz. toegepast. Vroeger verdienden zij 14 à 16 ct. per uur en werkten van 6-9 uren.
De fabrieksarbeiders verdienen 11 à 12 ct., weinigen 13 à 14 per uur. De stearinepersers hadden 12 ct. per werkuur en kregen overgeld per 1000 K.G. stearine boven een minimum; dit overgeld bedroeg f 3 à f 5 per week. In den laatsten tijd werd dit minimum hoe langer hoe hooger opgedreven.
De sjouwerlieden worden betaald met 10 ct. per werkuur en maakten ongeveer 68 à 70 werkuren per week. In den regel was dit sjouwvolk des zomers meest het uitschot der arbeiders: dronkaards, lieden uit Ommerschans, Veenhuizen enz. Des winters, wanneer de meeste ambachten veel handen konden ontberen, kreeg men beter sjouwervolk; met het voorjaar gingen zij evenwel toch weder weg. Meermalen heb ik getracht door loonsverhooging bij deze sjouwerlieden meer ijver op te wekken, doch vruchteloos: voor 11 ct. deden zij niets meer dan voor 10 ct., zoodat ik in hun belang niets heb kunnen uitrichten.
Een kleiner getal sjouwerlieden te nemen tegen bijv. 14 ct per uur loon, kon ik niet toepassen, omdat wel eens veel handen vereischt werden, bijv. bij het laden van schuiten, zonder dat daarbij veel kracht of vlugheid geëischt werd.
De kleine meisjes in de kaarsengieterij, veegsters en sleepsters) hadden 4 à 6 ct. per uur en een werktijd yan 65 a 75 uren. De gietsters ontvangen een loon van 3 ct. per machine, dat wil zeggen voor het gieten van 200 kaarsen; elke gietster heeft twee giettafels of machines te harer beschikking. De besten ontvangen in aangenomen werk een weekloon van f 6 à f 7; hun aantal werd hoe langer hoe minder sedert de werktijden onregelmatig werden (namelijk nu eens tot 4 uur werken dan weder tot 11 uur 's avonds.) Men moet zich thans met jongere en mindere ervarene meisjes behelpen, die een weekgeld verdienen van f 4 à f 5.
In de werkplaats, waar de kaarsen op de maat worden gezaagd, opgewreven, gekokerd en gepakt enz., wordt in aangenomen werk per 1000 pak kaarsen voor al de arbeidsters te zamen betaald. De ijverigsten ontvangen, wanneer zij van 's morgens 7 tot 8 uren 's avonds werken f 6 à f 7 per week, de overigen f 4 à f 5, de jongsten f 2 à f 3. - Bij, eene dergelijke verdeeling kan willekeurig worden gehandeld.
Boeten. Bij overtredingen werden boeten opgelegd, Het bedrag hiervan kwam ten voordeele van de ziekenbus, waaruit eene tegemoetkoming aan zieke arbeiders werd verstrekt. Vaste bepalingen bestonden hieromtrent niet. Gemeenlijk kregen de arbeiders die ziek waren f 2,50 à f 3,50 ziekengeld gedurende 6 weken. Het financieel beheer over deze ziekenbus was op het kantoor der directie. Een voormalige hoofdopzichter over het vrouwelijk personeel leefde geheel willekeurig met het opleggen van boeten; hij gaf wel zooveel boeten dat het loon geheel geabsorbeerd werd; als gunst ontving het meisje dan f 1 à f 1,50. Toen ik als fabriekschef optrad heb ik mij deze zaak aangetrokken;
| |
| |
het toepassen van boeten heb ik zooveel mogelijk tegengegaan, ik strafte minder doch strenger, door de wederspannige arbeidsters 3 à 14 dagen van de fabriek te verwijderen; ten slotte had ik op de fabriek, bij de beruchte kaarsenpitten zooveel orde en ontzag, dat zonder vloeken, razen of boeten opleggen, alles geregeld marcheerde.
Lokalen. Het vrouwelijk personeel werkt in goede, luchtige en verwarmde lokalen, welke verwarming voor het fabrikaat noodig is (warm water-verwarming). Behalve een paar lokalen die koel moeten blijven en des zomers kunstmatig koel gehouden worden, zijn de overige lokalen door aanwezige toestellen en daarbij behoorende stoomleidingen verwarmd. Over het algemeen zijn de lokalen in voldoenden staat. Hierop maakt eene uitzondering de acideficatie (waar het heete vet met verhit zwavelzuur vermengd wordt.) Tusschen de pannen is geen kalk meer aanwezig; door de zwavelzure dampen zijn de roeden geheel vergaan. Bij sneeuw en regen staat men in dit lokaal even onbeschermd als op straat; bij elke windvlaag vreest men het geheele dak op het hoofd te krijgen. In weinig mindere mate vindt men denzelfden toestand op de kuipenkamer, terwijl het volk dat belast is met het uitsmelten van palmdroes ongedekt in de open lucht staat. Bij de uitdampbakken der glycerine houdende vochten is eene dakbeschieting, doch geene wandafschieting. Reeds in 1884 zou het dak der acideficatie vernieuwd zijn geworden; ik geloof echter niet dat het geschied is.
Licht. De dagverlichting is overal voldoende, in eenige lokalen zeer goed. De kunstmatige verlichting was zeer slecht toen ik de fabriek verliet. Werd vroeger distillatieafval (pik genoemd) gebruikt om lichtgas te produceeren; toen de prijs van dit pik door vermeerderd debiet steeg, moest gas gestookt worden uit waardeloos afval, en werd daartoe aangewezen afval uit de acideficatie, namelijk verbrande vetcellen, verbrande plantaardige vezelstoffen, alles doortrokken met zwavelzuur. Alle redeneeringen, dat dit gas schadelijk zou zijn voor de werklieden, mocht niet baten; als hoogste gunst werd toegestaan dat ik een weinig ongebluschte kalk mocht bezigen om dit afval gedeeltelijk te neutraliseeren. Zoo weinig doelmatig, beter gezegd zoo schadelijk was dit gas, dat de werklieden zich verplicht zagen zelfs midden in den winter de deuren open te zetten; bij gesloten deuren was het lokaal gevuld met eene blauwe walm, die prikkelend op oogen en keel werkte en zwa velig zuur en acroëline bevatte.
Op de bureaux der directie werden lampen of ander gas gebezigd; het slechte gas uit de fabriek wenschte geen der heeren te hebben.
Wat voor afval thans tot het voortbrengen van gas wordt gebezigd is mij onbekend, waarschijnlijk hetzelfde.
Schade voor de gezondheid der arbeiders. Het vrouwelijk personeel kwam niet direct in aanraking met producten die schade op de gezondheid kunnen uitoefenen.
De werkzaamheden door mannen uitgevoerd, welke als nadeelig voor de gezondheid kunnen geacht worden, zijn voornamelijk het acidefieeren met hetgeen er bij behoort, distilleeren, enz.
Het acidefieeren bestaat in het vermengen van heete vetten met verhit zwavelzuur. De vetten zijn niet geheel watervrij; er ontwikkelen zich zwaveligzure dampen; dit heeft mede plaats bij de afwasschingen van het geacidefieerde. De dampen die uit deze vetbakken ontwijken vullen het lokaal, verteren de kalk tusschen de pannen, zoomede den ijzeren kap en geraken in de buitenlucht. Is de lucht zwaar dan blijven de dampen hangen en dringen successievelijk in alle lokalen. Is er wind dan worden zij over de stad verspreid. Herhaalde malen heb ik, op wel een kwartier afstand van de fabriek, deze zwaveligzure dampen kunnen ruiken. Zij veroorzaken prikkeling in de keel, hoesten, benauwdheid enz. Werklieden die voor het eerst in de acideficatie werken spuwen veelmalen bloedfluimen uit. Weinigen kunnen op den duur het werken in dit lokaal volhouden. Eene betere inrichting van dit lokaal is hoog noodig.
In de lokalen waar het vet gedistilleerd wordt geschiedt niets dat schadelijk is voor de gezondheid; echter de stoom die uit de toestellen ontwijkt is bezwangerd met vet en acroëline dam- | |
| |
pen, waarschijnlijk voortspruitende uit glycerine-deelen die omgezet worden. Om het vet te kunnen verzamelen worden de dampen in ijzeren bakken met lood bekleed opgevangen; de dampen condenseeren een weinig, het vet blijft grootendeels achter en stoom met acroëline treden door houten kokers in de lucht als stoomwolken; de wind voert ze wijd en zijd, en meer dan duizend meter in de rondte hoort men de klacht, ‘wat stinkt de fabriek.’ Uit meest alle 9 toestellen ontwijken deze dampen dag en nacht onafgebroken. Ik heb steeds de pijpen zoo hoog mogelijk gemaakt om op de fabriek zoo min mogelijk overlast te hebben; bij neerslaande winden was dit echter toch niet te vermijden, De mogelijkheid bestaat en wenschelijk is het deze dampen op te vangen en geheel te condenseeren of te verbranden, waardoor zoowel de omgeving als de arbeiders zullen gebaat worden.
Dergelijke prikkelende dampen bekomt men wanneer goudron uit de toestellen wordt afgetapt, zoo ook wanneer oleïne uit fust wordt gesmolten. Zijn deze werkzaamheden aan den gang dan maakt ieder een omweg en de arbeiders die het werk uitvoeren gaan van den wind af staan. Het met stoom uitsmelten van palm met talk geeft een wee-zoeten, misselijken damp, hetwelk naar ik geloof niet schadelijk is.
Veiligheid. Meest alle lokalen zijn gelijkvloers, slechts een paar bevinden zich op de eerste étage. Tegen brand wordt zooveel mogelijk gewaakt en hebben de werklieden weinig gevaar te duchten, evenmin als voor ongevallen door de werktuigen. In de elf jaar die ik er doorbracht kwamen maar een paar maal verwondingen aan de vingers voor, door onvoorzichtigheid der werklieden zelf. Slechts twee à drie malen zaagde een meisje zich in de hand. Sedert de houtzaagmachines werden ingevoerd en jongens met het zagen belast waren kwamen verwondingen met de houtzaag meermalen voor. Later werden weer mannen met het zagen belast. Hoe het thans is weet ik niet.
Levensverzekeringen, pensioenen enz. Ten dezen opzichte bestond niets aan of door de fabriek verricht. Sedert de fabriek aan den heer Oppenheim te Keulen is overgegaan hebben, naar ik vernomen heb, een baas en een werkman pensioen gekregen.
2391. V. In uwe mededeeling, die wij dan nu als mondeling zullen beschouwen, hebt gij gezegd dat gij getracht hebt het daarheen te wenden, dat de meisjes althans 's avonds om 8 à 9 uur van de fabriek weggingen?
A. Ja.
2392. V. Maar, dat gij in dit opzicht geen medewerking had van de opzichters?
A. Ja, ik wilde dat de jongere meisjes vroeger weggingen.
2393. V. Maar, waar zat de verhindering?
A. Ja, zij beloofden het te zullen doen. Ik ging dan om 8 uur weg en later zag ik dan oij den portier de lijst der werkuren. Vroeg ik dan hoe of die aan zooveel uren kwam, dan was het antwoord: die is dan en dan weggegaan. Dit ging zoo voort, totdat ik den portier last gaf om de meisjes weg te zenden, onder bedreiging dat ik anders het meerdere loon van zijne bezoldiging zou laten aftrekken.
2394. A. Dat verklaart hoe gij bemerktet dat gij geen medewerking hadt; maar mijne vraag is, waarom of die opzichters niet met u medewerkten, welk belang zij hadden om u tegen te werken?
A. Eenvoudig omdat wanneer een gedeelte van de meisjes vroeger wegging, de anderen later moesten blijven en dus de opzichters ook. Zij zagen het werk liever door vele arbeidsters verricht, want des te vroeger konden zij weg.
2395. V. Het zal wel zijn zooals gij het zegt, doch deze verklaring druischt wel een weinig in tegen hetgeen ons door anderen is medegedeeld, en, naar ik meen, ook zooeven door uzelven. Wanneer toch de werksters er op gesteld zijn om over te werken, dan moesten zij over het ontbreken van andere handen niet klagen?
A. Ik heb gesproken van het mannelijk en niet van het vrouwelijk personeel.
2396. Het is dus uwe meening dat het vrouwelijk personeel op de fabriek niet gesteld was op overwerken?
A. Ja, zij willen wel geregeld tot 8
| |
| |
of 9 uur, maar niet gaarne tot 11 of 12 uur werken. Nu gebeurt het dat zij tot 4 uur, een andermaal tot 11 uur werken.
2397. V. Gij hebt gezegd dat met groote onregelmatigheid gewerkt wordt. Ik begrijp dat dit niet bevalt. Maar wat u zegt hebben wij nog weinig gehoord. De lust tot overwerken is anders, naar het schijnt, om zeer verklaarbare redenen, nog al algemeen.
A. Dit betwist ik. De meisjes hebben meestal vrijers die staan te wachten.
2398. V. Maar gij zeidet toch dat er ook oudere vrouwen waren; willen die ook niet langer dan tot 8, 9 uur werken?
A. De meisjes zijn geen van allen ouder dan 22 tot 25 jaar en hebben meestal vrijers.
2399. V. Dus is het eene onwaarheid dat die meisjes geheel vrijwillig en uit eigen beweging hoe langer hoe liever op de fabriek werken?
A. Ja.
2400. V. Met dit gevolg dat het wel eens kan zijn voorgekomen - natuurlijk tegen uw wil - dat er dwangmaatregelen moesten worden genomen. Bij voorbeeld dat de pont niet varen mocht?
A. Zij mogen volstrekt niet weg, voordat er orde is gegeven om ze over te voeren.
2401. V. Dus werden zij werkelijk belet om weg te gaan?
A. Feitelijk ja.
2402. V. Vertel mij eens; was Eylders, die reeds lang op de fabriek is, onder u werkzaam?
A. Hij was baas; toen ter tijd waren er twee bazen.
2403. V. Had Eylders reeds onder u zoo grooten invloed onder het volk?
A. O neen, daar zorgde ik wel voor.
2404. V. Had Eylders dan niet het bevel in handen.
A. Neen, ik commandeerde, zelfs de directie ...
2405. V. Over de directie zullen wij niet praten. Uw wil geschiedde dus, ook tegen dien van Eylders in?
A. Ja.
2406. V. Waar schrijft gij den invloed van Eylders op het werkvolk aan toe?
A. Aan den steun, dien hij van den heer Hartogh krijgt.
2407. V. Zoodat, wat Eylders goedvindt dat met het geheele personeel zal gebeuren, dan ook gebeurt en door den heer Hartogh wordt gedaan?
A. Ja.
2408. V. Als ik het dus goed begrijp zit de invloed en de kracht van Eylders in de vrees bij het volk voor den heer Hartogh. Is dat zoo?
A. Ja.
2409. V. Kan het wezen, dat Eylders ook op andere manieren de menschen nog in zijne hand heeft, bijv. dat hij opzichtens de loonen hun lot beter of slechter kan maken?
A. Dat kan, zeker; want zoodra hij opgeeft: die is meer waard en kan meer verdienen, en die is slechts goed voor handlanger, dan is het ook zoo.
2410. V. Dat gaat bij hen die op loon werken; maar hoe bij degenen die werken op stuk?
A. Dat gaat zoo, dat er gezegd wordt: die of die kan 20 000 of maar 10 000 kilo per dag persen.
2411. V. Nu komt gij op de premiën, en dat komt alleen bij de mannen te pas; maar ik bedoel degenen die op hoeveelheid werken, zooals de kokerplaksters en de gietsters.
A. Neen, daar had hij niet mede te maken; die staan onder een anderen baas.
2412. V. Heeft Eylders dan geen personeel onder zich dat op stuk werkt?
A. Neen, het is altemaal bij uren en premiën.
2413. V. Nu wat Koster betreft. Kan die tot het meer of minder verdienen iets afdoen, als zij bij hoeveelheid werken?
A. Zeker, door ze zwaardere modellen, zwaardere kaarsen te geven. Men heeft kaarsen, zoogenaamde zestientjes, die zoo dik zijn als een pink, en ook kaarsen, die men marinekaarsen noemt, die veel dikker zijn. Al die kaarsen worden per bak van 200 stuks betaald en voor alle krijgt de werkman 3 cent per tafel, onverschillig of zij dik of dun zijn.
2414. V. Dat is dus eene groote ongelijkmatigheid?
A. Men kan niet altijd precies uitzoeken, maar men kan wel verandering in het werk brengen, wanneer bijv. een werkman drie dagen achtereen niets
| |
| |
dan dikke en een ander werkman niets dan dunne kaarsen gemaakt heeft.
2415. V. Dus dat is een middel dat de baas in handen heeft om de werklieden naar zijn hand te zetten. Hij kan ze grootelijks bevoor- of benadeelen?
A. Ja.
2416. V. Kan de baas zich zelven ook eenig geldelijk voordeel in handen spelen?
A. Toen ik er was niet, want ik ging alles na.
2417. V. Zijt gij niet geremplaceerd?
A. Neen.
2418. V. Dus de supercontrôle, die gij uitoefendet, is nu vervallen?
A. Ja.
2419. V. En is die bevoordeeling dan nu mogelijk?
A. Ik zou daarvoor moeten weten hoe het nu is ingericht. In mijn tijd kon het niet, want het werkvolk wist dat zoodra er iets gebeurde, het den baas niet had te ontzien, en dat ik het werkvolk handhaafde tegenover den baas.
2420. V. Gij hebt dus de ondervinding dat de toestand bij uwe komst van dien aard was, dat gij tot de menschen moest zeggen dat zij den baas niet hadden te ontzien, maar zich tot u hadden te wenden?
A. Omdat de hoofdopziener kon doen wat hij wilde.
2421. V. Wanneer alzoo een directeur zoodanigen chef onmisbaar acht, kunt gij daaruit afleiden, dat die chef almachtig is tegenover het arbeidend personeel?
A. Ja.
2422. V. Weten de vrouwen en meisjes in de gieterij, de kokerplakkerij en de wrijfkamer vooraf dat zij altijd per stuk worden betaald of dat daarvan zal worden afgeweken?
A. Het gebeurt wel dat wordt gezegd: zooveel machines wordt van uw loon afgetrokken omdat gij geknoeid hebt. Ik heb dit steeds tegengegaan: wanneer 30 machines gegoten waren moest ook voor 30 machines worden betaald. Hadden de vrouwen of meisjes geknoeid dan verlangde ik dat zij als veegmeiden werden gebruikt, maar er mocht geen aftrek wegens boeten plaats hebben.
2423. V. Dat geschiedde intusschen toen gij kwaamt en gij hebt daaraan een einde moeten maken?
A. Ja.
2424. V. Hoe is het nu?
A. Dat weet ik niet.
2425. V. Toen gij kwaamt, was toen het boetenstelsel op uitgebreide schaal in werking bij de vrouwen?
A. Ja.
2426. V. Ging dit volgens aan haar kenbaar gemaakte regelen of naar willekeur?
A. Willekeurig, bij opklimming. Als men tegensprak: één gulden; voegde men er nog iets bij: twee gulden.
2427. V. Er werd dus beboet op slag?
A. Ja.
2428. V. Niet in overleg met den directeur?
A. Neen.
2429. V. Derhalve was de loop der zaak niet deze: dat wanneer de baas of chef iets verkeerds zag, die overtreding gebracht werd ter kennis van den directeur en deze met de lieden sprak? Ik spreek hier niet van eenvoudig te laat komen, maar van overtredingen waar sprake was van eene boete van f 1. Ging dat heet van de naald er over heen?
A. Ja, bij de vrouwen, en als zij tegenspraken kregen zij nog meer.
2430. V. Hoe groot was het bedrag der boeten dan wel?
A. Ik heb wel gehoord van een rijksdaalder en drie gulden.
2431. V. Hadden er dan misschien ernstige vergrijpen plaats gevonden waardoor de fabriek schade van eenige beteekenis had gekregen?
A. Ik geloof het niet. Het was meer eene aaneenschakeling van boeten, den eenen dag een kwartje, den volgenden dag weder een kwartje enz. Eene enkele maal werd eene groote boete opgelegd, ofschoon ik er tegen was; ik heb ze dan ook meestentijds geschrapt. Ik heb nooit eene boete van een rijksdaalder willen opleggen en zeide steeds: stuur ze weg als ze niet deugen, maar onthoud haar het loon niet. Op een keer had een meisje de opzichteres uitgescholden. Toen kwam mij de hoofdopzichteres zeggen: ik heb ze een gulden boete gegeven, en toen was zij brutaal, en daarom heb ik ze nog meer opgelegd. Ik zeide haar het meisje te roepen. Toen heb ik haar doen opmerken dat hetgeen zij ge- | |
| |
zegd had niet te pas kwam. Zij vroeg mij: is dat dan zoo erg? Ik zeide haar, dat het heel erg was, en omdat zij het niet begreep dat het zoo erg was heb ik haar voor 14 dagen naar huis gezonden, maar tot op het uur doen uitbetalen.
2432. V. Dus beboet zelfs de opzichteres en niet eens de chef?
A. Neen, het werd den chef gezegd, en die vond het goed, want anders was er, volgens hem, met die krengen en beesten geen huis te houden.
2433. V Vondt gij in die vrouwen-afdeeling een zeer uitgelezen personeel?
A. Neen, het was geen buitengewoon goed personeel, maar de menschen waren zoo slecht niet of er was heel goed met hen te handelen. Ik heb nooit over het volk te klagen gehad. Met groot verdriet heb ik de kaarsenfabriek verlaten.
2434. V. Omdat gij goed met de menschen overweg kondt komen. Gij waart streng, maar strikt rechtvaardig?
A. Ja.
2435. V. Gij zijt dus van oordeel dat die menschen daarvoor gevoel hebben?
A. Ja.
2436. V. Zij hadden vertrouwen in u?
A. Ja.
2437. V. Zoo men voor die menschen iets doet, zijn zij niet zoo, of het wekt hun vertrouwen op?
A. Buiten kijf.
2438. V. Gelooft gij dat vertrouwen ook op ander gebied bij die menschen gewekt zou kunnen worden. Indien men de hand voor hen uitstak om hen te helpen bij voorbeeld in geval van ziekte, of om voor hen iets in elkaar te zetten voor het geval van ongelukken of voor den ouden dag?
A. Ja, mits zij goed weten waar hunne bijdragen voor dergelijke fondsen blijven.
2439. V. Dat spreekt vanzelf; dat hebben zij gemeen met meer menschen. Maar gaat men op verstandige en open manier met de menschen om, dan zijn zij niet zoo, dat er niet mede te handelen is?
A. Juist.
2440. V. Hebt gij hierover nooit uwe gedachten laten gaan, om aan die aankomende meisjes, ongetrouwde jonge vrouwen en getrouwde vrouwen, die daar van 's morgens vroeg tot 's avonds 8, 9, 10 uur werken, op de eene of andere wijze een maal te bezorgen? Of kregen zij het eten van huis uit?
A. Neen. Zij gebruikten brood met koffie.
2441. V. Is het dus een fabeltje dat die menschen hun eten van thuis uit krijgen?
A. Dat mag met twee of drie het geval zijn; met het gros niet.
2442. V. Dus het gros niet? Derhalve, ook op deze fabriek, waar ze van 's morgens 7 tot 's avonds 10, 11 uur arbeiden met een paar tusschenpoozen van een kwartier en een half uur, leven de menschen en ook aankomenden van 14, 16 jaar alleen van brood met wat koffie? Weet gij dat goed?
A. Ja zeker.
2443. V. Is er nooit eene poging aangewend om warm eten te verschaffen?
A. Neen, daar is nooit iets voor gedaan.
2444. V. Hebt gij zelf er nooit aan gedacht of daar niet wat op te vinden zou zijn?
A. Ik geloof niet dat zij zich er mede zouden vereenigen. De een lust dit niet, de ander dat niet; dat zou niet gaan.
2445. V. En daarom eten zij dus maar liever heelemaal niet?
A. Als een vader met eenige kinderen op eene fabriek gaat, dan brengt de moeder nog wel eens warm eten, dat gaat in één gang door; maar anders wonen de meesten te ver weg om dat te kunnen hebben.
2446. V. Dus het brengen van warm eten is eene exceptie?
A. Ja. Het gebeurt wel voor de arbeiders maar voor de vrouwen en meisjes niet?
2449. V. Komt er ook wat voor de getrouwde vrouwen van de arbeiders?
A. Ja, en ook wel als eene moeder drie of vier kinderen op de fabriek heeft maar het gebeurt wel, dat één meisje op de waskaarsenfabriek werkt, eene andere koffieleester is en de vader weder op eene andere fabriek werkt, dan kan de moeder natuurlijk niet alles naloopen.
2450. V. Is het wel gebeurd dat er 36 uur achtereen gewerkt is?
A. Ja.
| |
| |
2451. V. Ook door vrouwen van 16 en 18 jaar?
A. Niet door vrouwen.
2452. V. Gingen de vrouwen des avonds om 10 of 11 uren altijd naar huis?
A. Ja, toen ik er was.
2453. V. Dus zij werkten nooit des nachts?
A. Zooals ik geschreven heb, is het op dien Vrijdag eens gebeurd, maar toen zond ik ze den volgenden dag om 2 of 3 uur naar huis.
2454. V. Toen was het veel drukker dan nu, niet waar?
A. Ja.
2455. V. Nu wordt er over het algemeen des nachts niet gewerkt?
A. Neen.
2456. V. Indien er bij slappe tijden des nachts gewerkt wordt door meisjes en vrouwen, zoudt gij dan niet gaan denken aan een minder goed beleid en beheer van de zaken, met andere woorden, gelooft gij, dat met goed overleg het te vermijden is, dat er des nachts door aankomende meisjes en vrouwen gewerkt wordt?
A. Zeer zeker is dat te vermijden. Maar wat doen de opzichters? Als zij een model hebben, waar maar twee of drie gietmachines van zijn, dan kunnen zij met den geheelen dag door te laten gieten de order soms niet klaar krijgen en dan gaat men 's nachts door.
Als in mijn tijd zoo iets voorkwam, dan ging ik bij de directie klagen en zeide: die order wordt nu pas ingeschreven, kon dat niet vroeger? Is dit een verzuim van den expediteur en moet het werkvolk nu voor zijne stomheid boeten? Dan werd de zaak onderzocht en als de schuld werkelijk aan den expediteur lag, kreeg deze een standje. Was dit niet het geval, dan werd er gezegd: wij hebben de order nu pas gekregen en het goed moet weg. Als het dan maar eenigszins kon, liet ik dan nog machines bijmaken en het ambachtsvolk 's nachts doorwerken om nog een of twee tafels gereed te maken, om het andere personeel niet 's nachts te laten werken, want ik vind dat totaal immoreel; het is een vuile, gemeene troep.
2457. V. Zeg uwe gedachten daar eens over.
A. Het nachtwerken geeft altijd aanleiding tot hoererij; er staan overal kisten, gebouwen, privaten, overal kunnen zij zich verbergen, men kan er geen toezicht op houden. Men kan niet zien wat er gebeurt, want surveillance is onmogelijk.
2458. V. Heeft het nachtwerk ook invloed op het werk? Heeft uwe ondervinding u niet geleerd dat het werk van den volgenden dag er ook niet beter op was, wanneer 's nachts gewerkt was?
A. Zonder twijfel; zij kunnen het niet volhouden. Er is geen mensch, die 36 uren kan loopen en dat moeten die meisjes doen. Daarbij komt dat vele van die meisjes na 's morgens van de fabriek gekomen te zijn tot 12 uren slapen en dan gaan wandelen. Zij moeten om 6 uren weder aan de fabriek zijn en hebben dan niet genoeg geslapen, zoodat er slecht werk geleverd wordt.
2459. V. Hebt ge vóór aan deze fabriek werkzaam geweest te zijn, nog in andere fabrieken gewerkt?
A. Ja, in een terra-cotta fabriek te Arnhem.
2460. V. Daar heeft men waarschijnlijk meer ontwikkeld personeel?
A. Ja, en ook een kleiner personeel, ongeveer 20 man.
2461. V. Zoudt gij er met uwe ondervinding bezwaar tegen hebben, om het nachtwerk voor vrouwen en aankomende meisjes te verbieden?
A. Ik zou het onder alle voorwaarden wenschen verboden te zien.
2462. V. Zou er in het belang van de aankomende meisjes van 12, 14 en 16 jaren ook niet iets moeten gedaan worden tegen het late werken en overwerken?
A. Zeer zeker, ik heb er 's avonds om 10 uren gevonden, die achter de tafels in de zalen stonden te slapen.
2463. V. En dat is niet onverklaarbaar?
A. Integendeel, het is zeer verklaarbaar. Ook komt hier dikwijls bij dat zij ¾ of 1 uur van de fabriek af wonen.
2464. V. Werd er, toen gij aan de fabriek werkzaam waart, des Zondags gewerkt?
A. Door het mannelijk personeel wel, maar niet door het vrouwelijke.
| |
| |
2465. V. Maar door dat mannelijke personeel toch in beperkte mate?
A. Neen er werd geregeld doorgewerkt. De kistenmakers alleen werken niet omdat de vrouwen niet werken. Overigens wordt ook des Zondags in dag- en nachtploegen gearbeid. De Zondag met de Zondag-nacht wordt dan als een dag beschouwd.
2466. V. De eene ploeg werkte dus 24 uren, want die werkte Zaterdags ook mede?
A. Ja, het gebeurde wel eens dat iemand 36 uren werkte; als er bij voorbeeld iemand uit de dagploeg ontbrak dan moest een ander uit de nachtploeg zijn werk doen. De ploegen werkten overigens 12 uren behalve des Zondags. Op sommige fabrieken vangt het werk aan om 9 uren en eindigt het om 6 uren, daar wordt dus 21 uren gearbeid. Maar dat is niet op alle werkplaatsen het geval.
2467. V. Maar was het nu noodwendig - gij hebt die vraag eigenlijk al beantwoord - voor den goeden gang van het werk dat des Zondags doorgewerkt werd, of was het alleen om er geld uit te halen, om het kapitaal niet renteloos te laten?
A. Andere motieven kan ik er niet voor vinden.
2468. V. Er zijn industrieën waar de zaken aan bederf onderhevig zijn, waar dus des Zondags doorgewerkt moet worden, maar dat was hier bepaald het geval niet?
A. Evenmin als bij suikerfabrieken; die werken ook des Zondags niet.
2469. V. Hebt gij ondervinding van suikerfabrieken?
A. Dat nu juist niet. De zaak is echter eenvoudig deze, dat bij kaarsenfabrieken, evengoed als bij suikerfabrieken, het toestel met stearine gevuld kan worden voor den tijd van 34 uren, in plaats van bijv. voor 3000, voor 2000 kilo.
Nu kan dit wel één of twee uren verschillen, doordien het toestel wat langzamer werkt, maar overigens bestaat er op kaarsenfabrieken evenmin als op suikerfabrieken eenig bezwaar om het zoo in te richten, dat er des Zondags niet gewerkt wordt.
2470. V. Een enkel punt nog slechts, namelijk hetgeen straks door u gezegd is omtrent het gas, uit een oogpunt van gezondheid.
Naar uwe verklaring werd dit gestookt uit ellendigen afval, met dit effect, dat de blauwe vlam een schadelijken invloed uitoefende op het gezicht.
Gij hebt daarover inderdaad met de directie gesproken, doch vruchteloos?
A. Zij vertelden, toen ik zeide dat de menschen dat zwaveligzuur niet konden verdragen, dat ander gas te duur was, en zoolang ik er geweest ben is men van dien afval blijven stoken.
2471. V. En die zwaveligzure dampen - nu buiten het gas - die uit de fabrieken voortkomen, acht gij dus nadeelig?
A. Ja.
2472. V. Er is anders van de zijde der fabriek opgegeven, dat zij zoo ontsmettend werkten, èn in de fabriek zelve èn in de omgeving, zoodat men bijna zou zeggen, dat zij van weldadigen invloed waren?
A. Een chemicus zou moeten uitmaken of acroëline en zwaveligzuur zoo goed zijn voor ontsmetting. Ik voor mij was er niet op gesteld, toen niet, en nog niet. want ik woon nog in de nabijheid.
2473. V. Hebt gij ooit iets opgemerkt van eenigen stap van het geneeskundig Staatstoezicht bij de directie met betrekking tot dat gas en die zwaveligzure dampen?
A. Er is door het geneeskundig Staatstoezicht niets gedaan om mij te helpen, maar ik heb dan ook bij dat toezicht er niet over geklaagd. Mijne positie bracht niet mede daarheen te gaan.
Ik wil hier nog even iets zeggen over den invloed. Eens op een dag kreeg ik de boodschap van den directeur: gij moet een zeker werkman ontslaan; hij is mij aanbevolen door Graswinkel; ik heb moeilijkheid met Graswinkel en nu wil ik zijn protegé niet langer zien. Ik zeide dat ik dat niet deed, want dat ik de werklieden beoordeelde naar hunne bekwaamheid en mij geenszins liet leiden door personeele consideratiën. Indien hij den man ontslagen wilde zien, dan zou ik hem bij den directeur zenden, dan moest deze het ontslag geven.
2474. V. Werden de meisjes of vrouwen die op bevallen stonden lang in dienst
| |
| |
gehouden en ook dadelijk na de bevalling weer in dienst genomen?
A. Zij bleven werken tot 14 dagen voor de bevalling en kwamen 4 à 5 weken na de bevalling terug.
2475. V. Dus gij weet niet van gevallen dat zij 2 of 3 dagen na de bevalling weer in dienst traden?
A. Dat kan ik mij niet rappelleeren. Ik weet wel dat zwangere meisjes weg werden gezonden.
2476. V. Dat hebt gij dan zeker nog al frequent moeten doen?
A. Ik vind dat een zwangere vrouw niet in een toestand is om veel werk te doen.
2477. V. Dus gij zoudt op grond van uwe ondervinding op fabrieksterrein, eene bepaling wenschelijk vinden die aan zwangere vrouwen gedwongen rust beveelt, zooals o.a. in Duitschland bestaat, waar de zwangere vrouw een zeker aantal weken vóór en na de bevalling niet mag werken?
A. Ja.
2478. V. Wisten de vrouwen en de meisjes vooraf wanneer overwerk zou komen, of bespeurden zij dit eerst als zij naar huis zouden gaan?
A. Gemeenlijk wisten zij het vooruit. De orders worden geschreven in een boek dat open op een tafel ligt; nu komen vaak menschen binnen voor het opplakken van etiqueten als anderszins, en die konden dan die orders lezen, zoodat ze ook in de gieterij bekend werden. Bij spoedeischende orders wist men dus vooraf dat harder moest gewerkt worden.
2479. V. Gij hebt gezegd dat de zieken door de directie ondersteund werden?
A. Ja, uit de boetenpot.
2480. V. Als deze nu uitgeput was hield dan ook de ondersteuning op?
A. Vroeger gebeurde dat nooit. De pot was nooit zeer groot.
2481. V. Is het in lateren tijd wel eens voorgekomen?
A. Het is wel voorgekomen dat de boetenpot op was, maar daarom heb ik mij niet bekommerd. Ik vroeg niet wie het geld gaf en heb mij daar nooit mede bemoeid. Op 3000 arbeiders was in mijn tijd het aantal boeten per week slechts ƒ 2 à ƒ 3. Ik vroeg niet of er geld was of niet, omdat het eene administratie was die zij hielden.
2482. V. Gij hadt dus als regel aangenomen om zes weken lang aan zieken twee tot drie en een halven gulden uit te betalen?
A. Ja, aan de zieke mannen.
2483. V. Onder het zachte régime, gedurende uw tijdperk, was er dus geene quaestie van onbeperkte ondersteuning, hoe lang de ziekte ook duurde?
A. Neen.
2484. V. Was er dus volstrekt geene sprake van onbeperkte ondersteuning?
A. Ik geloof niet dat dit ooit gedaan is.
2485. V. Hebt gij u zelf gehouden aan de zes weken?
A. Ja.
2486. V. Onder uwe leiding schijnt het dus beter gegaan te zijn dan in lateren tijd?
A. Ja, dat meen ik ook.
2487. V. Gij hebt u dus gehouden aan twee tot drie en een halven gulden, en niet het volle loon uitbetaald?
A. Neen. De meesten werken per uur; slechts de enkele machinisten hebben vast geld; werken zij over, dan ontvangen zij toch niet meer. Als zij ziek waren kregen zij een of twee weken hun geld. Maar ik heb het niet bijgewoond dat er een vijf of zes weken ziek was. Was dat geval voorgekomen dan zou ik aan de directie gevraagd hebben, hoe zij wilde dat er gehandeld werd.
2488. V. Zijn er in den tijd dien gij aan de fabriek waart wel ongelukken van eenige beteekenis gebeurd?
A. Ik herinner mij dat eens een jongen zijn duim onder de lier verbrijzeld heeft.
2489. V. Was dat ten gevolge van speelschheid of bij ongeluk?
A. Bij ongeluk.
2490. V. Is er iets voor dien jongen gedaan?
A. Hij is aan het poetsen gezet.
2491. V. Is hij er gebleven?
A. Ja, zijne hand is genezen, maar hij moest een paar vingers missen. Dan heeft een man een hand verloren, maar hij werd altijd gezocht door den opzichter, want die zeide: ik heb aan een éénpoot toch niets.
2492. V. Hield men de oude werklieden per se tot aan hun dood toe?
| |
| |
A. Neen, ik herinner mij slechts van een, die tot zijn dood toe gehouden is, een zekere Helmers, die feitelijk uit genade daar bleef en niets deed.
2493. V. Was dat eene zeldzaamheid?
A. Het is het eenige geval dat ik daarvan ken.
2494. V. Hoe werd er met de ouderen gehandeld; werden zij op zekeren leeftijd als zij niet meer bruikbaar waren ontslagen?
A. Neen, zij werkten tot het laatste toe. Ik ken geen ouder volk dan van 55, 56 en 57 jaar.
2495. V. Gingen die oude menschen van de fabriek af? De fabriek is niet levensgevaarlijk, zoodat men niet kan zeggen, dat de menschen daar minder oud worden dan gewoonlijk. De dood heeft die menschen dus niet van de fabriek weggenomen?
A. Neen, verscheidenen gaan naar gestichten en hofjes; anderen worden weer door hunne kinderen opgenomen en verzorgd.
Zoo is er een weggegaan, die nu met tramkaartjes te koop loopt.
2496. V. Hebt gij nooit bijgewoond dat menschen, die door ouderdom versleten en onbruikbaar werden, ontslagen werden zonder ondersteuning?
A. Dat is niet voorgekomen.
2497. V. Een fonds of iets dergelijks om de menschen in tijd van ziekte of ouderdom te ondersteunen, bestaat bij deze fabriek niet?
A. Het bestaat niet.
2498. V. Gij hebt gezegd dat die meisjes en jonge vrouwen den ganschen dag - en die is soms heel lang - aan hetzelfde werk blijven. Gij hebt in het begin van uw verhoor daarvoor het woord ‘geestdoodend’ gebezigd. Welk werk noemt gij geestdoodend?
A. Het plakken van etiquetten bij voorbeeld. Zij doen den geheelen dag niets anders dan de etiquetten met de stijfselkwast insmeeren en opplakken.
Anderen doen niets anders dan kaarsen - op het gevoel grijpen zij 14 of 15 kaarsen - in de kokers doen. Het is eene onophoudelijke heen- en weerbeweging, zonder eenige afwisseling.
2499. V. En daarbij hebt gij nog niet eens genoemd het plakken van de kokers?
A. Dit geschiedde vroeger buiten de fabriek, doch sedert Koster gekomen is, niet meer.
2500 V. Wij moeten nu niet al te veel naar idealen gaan zoeken, maar meent gij, dat hierin verandering gebracht zou kunnen worden, zonder dat eigenaardige voordeel van fabrieksarbeid, scherpe verdeeling van taak, te veel weg te nemen?
A. Kan het werk niet afgewisseld worden?
2501. V. Dat vraag ik juist aan u.
A. Wel zeker kan dat. De arbeid der meisjes, het grijpen en in de kokers doen van de kaarsen is een zuiver machinaal werk, dat zij in een paar weken leeren. Indien allen, die soortgelijk werk hebben, dat om de 14 dagen bijv. afwisselden, zou er al veel gewonnen zijn.
2502. V. Maar is daaraan niet het gevaar verbonden, dat de vaardigheid daaronder zou lijden?
A. Aanvankelijk zou dit wel eenig verschil geven, maar als ze een week of vier in zulk werk waren, dan zouden zij er den slag spoedig genoeg van beet hebben.
2503. V. Maar het gebeurde niet?
A. Neen, het gebeurde niet, omdat men met verlies zou moeten beginnen; men zou meiden moeten nemen die het niet kennen.
2504. V. Hebt gij wel eens met den heer Hartogh over die denkbeelden gesproken?
A. Neen, er is niet over gesproken. Men had daar een hoofdopzichter, er werd voortgewerkt om de order klaar te krijgen.
2505. V. Gij hebt, à propos van het nachtwerk, gezegd, dat het aanleiding gaf tot allerlei groote onzedelijkheid en gij hebt dit gezegd speciaal met het oog op de waskaarsenfabriek?
A. Ja
2506. V. Maar het vrouwelijk personeel is beperkt tot de wrijfkamer, de kokerplakkerij en de gietkamer en daar is geen ander mannelijk personeel dan een paar mannen en een paar jongens?
A. Neen, meer niet.
2507. V. Konden er dan mannen op de werkplaats komen van andere departementen van de fabriek?
A. Ik heb een opzichter gehad, van
| |
| |
wien verteld werd, dat een meid van hem in de kraam moest, die onder zijn opzicht werkte. De man hield vol, dat hij het niet gedaan had. Ik zeide: de zaak wordt reeds gedurende 14 dagen verteld, gij hebt dit geval al dien tijd onder u gehouden, dat is dus wel een bewijs, dat gij er aan debet zijt. Als gij een gewoon werkman waart zou ik de zaak daar laten, maar als opzichter mag ik zoo iets niet dulden.
2508. V. Merktet gij wel eens iets van de fabrieksscholen, waar de meisjes 's avonds heengingen?
A. Ja, van tijd tot tijd kwam er eene dame.
2509. V. Wie? freule Berkhout?
A. Ja
2510. V. Mijnheer Heynes ook wel, of kent u die niet?
A. Neen, dien ken ik niet.
2511. V. Maar freule Berkhout kwam dan van tijd tot tijd om de meisjes aan te manen om te komen, en om te verzoeken dat daarvoor tijd mocht gegeven worden?
A. Ja, dat is een paar maal gebeurd.
2512. V. Werd van de zijde der fabriek zooveel mogelijk medegewerkt, om het bezoek van die scholen voor de meisjes mogelijk te maken?
A. Ja, die medewerking werd wel gegeven.
2513. Hebt gij over den sterken drank iets mede te deelen, dan zal ik u daarvoor ook eenige vragen doen?
A. Neen, het is daarmede op deze fabriek gesteld als op alle andere. Het drankgebruik werd zooveel mogelijk geweerd; als ik sterke drank bij de personen vond, liet ik ze altijd wegwerpen, maar er komt toch altijd fraude voor. Zij werpen elkander de kruiken met jenever over de gracht toe. Ik strafte altijd dronkenschap, daarvoor was bij mij geen verontschuldiging.
2514. V. Hebt gij in verband met de Schets die wij u gezonden hebben, nog iets wat gij begrijpt dat van nut kan zijn?
A. Ja, ik zou gaarne verplicht onderwijs willen.
2515. V. Welk soort van onderwijs?
A. Lager onderwijs.
2516. V. Denk eens even na, eenvoudig lager onderwijs, of vak-, teekenonderwijs?
A. Ik bedoel verplicht lager onderwijs.
2517. V. En tot welken leeftijd?
A. Tot 12 jaar.
2518. V. En dan verder?
A. Dan ambachts- of vakonderwijs. Ik heb bemerkt dat over het algemeen de werklieden slecht denken en redeneeren.
2519. V. Wij hebben er hier toch gehad, die het zeer goed kenden.
A. Dat zijn uitzonderingen; over het algemeen hebben zij geen overzicht, geen scherpen blik; men moet hen als het ware voorkauwen wat in hun voordeel en belang is. Iemand die flux de bouche heeft, kan te veel de massa medesleepen. Al geeft men de meeste smeden en monteurs een potlood in de hand, toch kunnen zij niet teekenen wat zij bedoelen. Het teekenonderwijs acht ik voor alle jongens die een vak willen leeren hoogst nuttig.
2520. V. Zoudt gij dat onderwijs verplichtend willen stellen?
A Ja; door middel van het teekenen geeft men in een minuut terug, waarover men een uur moet denken.
2521. V. Gij acht dit onderwijs dus naar uwe ondervinding hoogst noodzakelijk?
A. Ja.
2522. V. Tot op het 12de jaar zoudt gij willen hebben verplicht lager onderwijs. En op mijne vraag wat dan boven de 12 jaar, hebt gij geantwoord: onderwijs op vak- ambachts- en teekenscholen. Maar zou dan dit laatste onderwijs ook verplicht moeten zijn?
A. Ik geloof dat, wanneer het verplichtend werd gesteld, er veel ontduiking zou plaats hebben. Vele jongens toch kiezen een werkkring, waarvoor geen bepaald vakonderwijs noodig is.
2523. V. Maar hoe wilt gij ze dan sorteeren?
A. Dat is eene quaestie die de ouders aangaat.
2524. Van dien tijd af, van het 12de jaar, moeten de kinderen derhalve aan hunne ouders worden overgelaten?
A. Ja, er is niets anders op.
2525. V. Maar gelooft gij, volgens uwe ervaring, dat kinderen van 13, 14 jaar
| |
| |
in dien stand veilig aan hunne ouders kunnen worden overgelaten, en dat zij niet meer gebruikt zouden worden als een middel om een paar gulden in het huishouden te brengen?
A. Ik geloof, dat het exploiteeren van de kinderen door de ouders alleen te voorkomen is bij een volgend geslacht, dat beter ontwikkeld is en beter weet wat noodig is voor de kinderen. Dan zal men ze kunnen brengen tot het doen van eene opoffering.
2526. V. Maar hoe moet die betere ontwikkeling komen?
A. Door verplicht onderwijs.
2527. V. Dus, gij verwacht alles van verplicht onderwijs?
A. Ik zou wel verder willen gaan en ook herhalingsonderwijs invoeren, maar dat is toch een vrome wensch. Wanneer dat herhalingsonderwijs er was, dan zou ik de leerlingen niet met de grammatica of andere dingen van dien aard bezighouden, maar ik zou hun leeren iets te vertellen.
2528. V. En teekenen?
A. Teekenen ook. Maar vooral zou ik hen laten vertellen wat zij lezen. Thans gebeurt het, dat zij een geheel stuk uit een courant lezen, dan lachen en toch niet weten wat er in staat.
2529. V. Wordt er dan nu in deze richting niets gedaan?
A. Ja, in Amsterdam bestaat herhalingsonderwijs.
2530. V. Wordt dit druk bezocht?
A. Ik geloof, niet zoo druk als wel wenschelijk is.
2531. V. Verwacht gij van de menschen uit dien stand wanneer de vrijheid hun overgelaten wordt, dat zij er hun kinderen zullen heenzenden?
A. Ten deele wel, maar waarschijnlijk het kleinste deel.
2532. V. Zonder dwang.
A. Ja. Ik geloof niet, dat men bij die lieden boven de 12 jaar iets met dwang gedaan kan krijgen.
2533. En zonder dwang doen zij het ook niet? dan wordt het eene moeilijke zaak.
A. Vóór 12 jaar zullen zij misschien toegeven, maar na 12 moet de jongen inbrengen. Ik geloof niet dat dat er uit uit te krijgen is, tenzij door meerdere ontwikkeling.
2534. V. Hebt gij nog iets meer te zeggen?
A. Neen.
2535. De heer Bahlmann: De getuige heeft gezegd, dat er op Zondag niet in de suikerfabrieken wordt gewerkt; maar ik meen toch, dat in de suikerraffinaderijen wel degelijk des Zondags gewerkt wordt.
A. Ik geloof het niet. Zij staan stil van Zaterdag-nacht tot Zondag-nacht 4 uren. De beetwortelsuikerfabrieken werken wel door, doch maar gedurende zekeren tijd, de campagne. Ik heb wel gehoord dat Zondags alleen gewerkt wordt door een paar stokers.
3536. De Voorzitter: Dan danken wij u voor uwe komst en voor hetgeen ge hebt medegedeeld.
A. Als ik de Commissie nog verder van dienst kan zijn, zal ik het met genoegen doen.
2537. V. Wij hebben u al genoeg gevraagd; maar doet gij uwe vraag met het oog op hetgeen gij met uwe technische kennis in Amsterdam nog zoudt kunnen onderzoeken?
A. Ja, ik wil gaarne onderzoeken.
2538. V. Doch speelt u soms iets verder voor den geest, wat ge zoudt willen mededeelen?
A. Neen.
2539. V. Nu, dan willen wij uw aanbod gaarne ad notam nemen. Uw verhoor is afgeloopen.
Dan. I. Sanches. |
|