715. V. Wilt gij zoo goed zijn ons op dezelfde wijze eene toelichting te geven van den werkkring van de tweede vereeniging, waarvan gij gesproken hebt?
A. Zeer gaarne. Een veertigtal jaren geleden waren de buitenwijken, dit behoef ik eigenlijk niet te zeggen, geheel anders dan thans. Daar woonde eene bevolking, die verstoken was van al de voorrechten, waarvan men in de stad kon genieten, hoofdzakelijk ook van de vervulling van hunne godsdienstige verplichtingen. Men was daar te ver verwijderd van de kerken en van de bewaarscholen. Toen heeft zich eene vereeniging gevormd om beide belangen te behartigen.
Men heeft in de vijf buitenwijken een gebouw, eene bewaarschool opgericht, waar de ouders uit die wijken hunne kinderen kunnen zenden; daaraan is verbonden eene eenvoudige evangelisatie door een godsdienstonderwijzer van de Nederduitsch Hervormde Kerk, en des Zondags wordt bijbellezing gehouden, terwijl elke week gelegenheid wordt gegeven om voor de belijdenis te leeren.
En omdat de bevolking er weder arm is, heeft men ook de behoefte ingezien om zoo spoedig mogelijk hulp te verstrekken. Uit die behoefte zijn geboren kleine Dorcas-vereenigingen, vereenigingen van dames die gelden verzamelen, daarvoor grondstoffen koopen en zelve kleedingstukken vervaardigen. Bovendien heeft men nog in Amsterdam de groote vereeniging Tabitha, die vooral bij den aanvang van den winter kleedingstukken verstrekt.
716. V. Beide betrekkingen zijn een aantal jaren door u waargenomen?
A. Van de laatste vereeniging heb ik het voorrecht gehad 20 jaar secretaris en bestuurder te zijn, en van de eerste zal dit wel niet korter zijn.
717. V. Zoodat u in ruime mate gelegenheid hebt gehad van waar te nemen wat er op het gebied van de arbeidersbevolking omgaat?
A. Dat in ruime mate zal veel afhangen van de vragen die u mij zult doen. Van enkele zaken ben ik wel op de hoogte. Maar wanneer ik het resumé naga mij toegezonden, dan zoude ik niet op alle vragen kunnen antwoorden, als zijnde niet voldoende ingelicht. 718. V. Dat is ook niet de bedoeling. Wij zijn al zeer tevreden wanneer wij op enkele punten goed worden ingelicht.
Ik hoop dat dit met u ook het geval zal zijn en wil u daarom de keuze overlaten om naar goede orde mede te deelen, wat gij raadzaam acht.
A. Liefst had ik, Mijnheer de Voorzitter, dat u mij eenige vragen deed.
719. V. Met genoegen. Ik gaf u dekeuze omdat u dit misschien aangenamer zou zijn. Mij is het echter even lief.
Wanneer ik dan vragen mag, komt gij ook persoonlijk in de gezinnen van fabriekarbeiders, of laat gij - hetgeen waarschijnlijk wel eene zaak van goede orde kan wezen - dit over aan het armbezoek van den bezoek-broeder en zuster waarvan gij straks gesproken hebt?
A. Wanneer door u de klem gelegd wordt op het woord fabrieksarbeiders, dan durf ik die vraag noch stellig noch bevestigend te beantwoorden.
720. V. Laat ik dan in het algemeen zeggen arbeiders.
A. Dan kan ik u verklaren, dat ik in de enkele gevallen van twijfel mij niet ontzie om zelf een onderzoek in te stellen, en ik behoef niet te zeggen dat, als twee menschen hetzelfde gezin bezoeken, de een op den éénen tijd en de andere op den anderen tijd van den dag, het wel kan voorkomen dat men twijfelt, en in zoodanig geval ontzie ik mij niet zelf onderzoek te doen.
721. V. Komt gij persoonlijk wel in. fabrieken of werkplaatsen?
A. Neen.
722. V. Ook uwe ondergeschikten niet?
A. Dat ligt buiten hunne bemoeiingen. Komen wij echter in aanraking met personen, die op fabrieken arbeiden, dan betreurt onze vereeniging het altijd, dat zooveel van ons jong volk voor het fabriekwezen wordt opgeofferd.
723. V. Wat verstaat gij onder jong volk?
A. Meisjes.
724. V. Van welken leeftijd?
A. Van 15 of 16 jaar. Wanneer wij zulke meisjes ontmoeten, vragen wij aan de moeders: waarom dienen zij niet? en het antwoord is dan: langs den weg van dienen kunnen zij zooveel niet inbren-