| |
Verhoor van den heer H.J. Heynes.
583. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, beroep en woonplaats op te geven?
A. Hendrik Johannes Heynes, godsdienstonderwijzer, evangelist onder de fabriekarbeidsters, wonende te Amsterdam, Marnixkade no. 65.
584. V. Uw ouderdom?
A. Een en vijftig jaren.
585. V. Hoeveel jaren zijt gij evangelist?
A. Dat zal ongeveer 19 jaren zijn. Onder de fabriekarbeidsters ben ik nog niet zoolang werkzaam.
586. V. Zijt gij altijd in Amsterdam werkzaam geweest?
A. Neen, door geheel Noordholland.
587. V. Wanneer hebt gij u in Amsterdam gevestigd?
A. Twaalf jaren geleden.
588. V. Zijt gij daar dadelijk opgetreden in uw tegenwoordigen werkkring van evangeliseeren onder de fabriekarbeidsters?
A. Neen, dat is eerst 8 jaren geleden.
589. V. Is dat eene vrije betrekking, waarin gij u uit eigen beweging hebt opgeworpen of zijt gij door eenige corporatie aangesteld?
A. Er bestaat te Amsterdam eene Vereeniging voor fabriekarbeidsters, die opgericht is en bestuurd wordt door de dames Teding van Berkhout, Buys en Metelerkamp. Voor 8 jaren ben ik door deze dames aangesteld, en zoo ben ik in dien werkkring gekomen.
590. V. Hoe is de eigenlijke naam dier Vereeniging?
A. Vereeniging voor fabriekarbeidsters, zonder meer.
591. V. En is het doel alleen behartiging van geestelijke of ook van de stoffelijke belangen dier arbeidsters?
A. Die belangen houden nauw verband.
592. V. Bemoeit gij u dus ook met de stoffelijke belangen.
A. Ja ten deele, voor zoover betreft het bedeelen en verleenen van hulp.
593. V. Is er buiten uniemand werkzaam, en waartoe bepaalt zich uw arbeid?
A. Het doel der Vereeniging is in de derde plaats het beschaven der meisjes, waarvan de meesten lezen noch schrijven kunnen; evenmin naaien en breien, omdat het haar aan tijd heeft ontbroken dat te leeren. De Vereeniging laat dit alles aan de meisjes leeren 's avonds na fabriekstijd van 8 tot 10 uren op de school; daar wordt het een en ander onderwezen. Verder ben ik meer bepaald benoemd om te zorgen voor de zedelijke belangen van de arbeiders; ik moet de huisgezinnen bezoeken, daar mijne oogen gebruiken om te zien wat er op stoffelijk gebied noodig is. Ook bezoek ik de fabrieken ten einde de meisjes na te gaan en eindelijk catechiseer ik ook en houd bijbellezingen voor de ouders. Mijne taak is hoofdzakelijk om de meisjes maatschappelijk te ontwikkelen, om te voorzien in den nood waarin zij verkeeren, doordat zij, voortgekomen uit de laagste klassen der maatschappij, zeer verwaarloosd zijn.
| |
| |
Het best zou ik de Commissie kunnen inlichten omtrent het werken en overwerken der fabrieksarbeidsters.
Ik kan niet verder uit ervaring getuigen dan van hetgeen mij door mijn omgang met de fabrieksarbeidsters is gebleken; eigen ervaring opgedaan door bezoek van fabrieken heb ik niet.
Vooreerst is dan in aanmerking te nemen dat verschrikkelijke overwerk, dat ons pogen en streven zeer bemoeilijkt en verhindert. Daar zijn voorbeelden dat kinderen van tusschen de twaalf en zestien jaren, geheele weken soms door, onafgebroken van 's morgens 6 uur in den zomer tot 12 uur hebben doorgewerkt.
594. V. Tot 12 uur 's nachts?
A. Ja, soms nog den nacht er bij; er zijn voorbeelden van een arbeidstijd van vier en twintig uur achtereen, ja van zes en dertig uur. Daarbij komt dan nog soms een halfjaar lang het Zondagswerk, zoodat de kinderen onafgebroken voortwerken zonder rustdag.
Wij zouden dit kunnen bewijzen door de presentie-lijsten die de dames aanhouden. Wie zonder opgaaf van redenen wegblijft, krijgt een nul - dit is een kenteeken met het oog op de prijzen die worden toegekend uit de opgezamelde giften - wie niet komt, omdat zij door werk verhinderd is, blijft aanspraak op een prijs behouden, en krijgt een W achter den naam. Zoo wijzen die presentie-lijsten aan wie een W heeft en hoe lang. Daaruit kan men dus zien dat zij al dien tijd, ook des Zondags, moeten werken.
Daarbij komt dat het werk, hetwelk zij op die fabrieken verrichten, zeer geestdoodend is. Op de waskaarsenfabrieken heeft men meisjes, die niets anders doen dan gieten, andere die de kaarsen ophalen, derden die de kaarsen tellen, of liever grijpen, want men leert ze dit op den greep te doen, of weder anderen die de kaarsen in doozen doen of de etiquetten er opplakken. Dit gaat maar steeds zoo door.
Ook met de plaatsen, waarin men werkt, is het treurig gesteld. Zoo heb ik een haarwerkersfabriek bezocht, waar de kinderen op een zolder zaten met slechts twee vensters. In den winter is dit niet zoo erg, maar in den zomer, als men van de warmte bijna bezwijkt, is dit voor zulke kinderen bijna niet uit te houden.
Ik heb vele fabrieken gezien waar de kinderen bepaald in hoopen veeren zaten die gezuiverd moesten worden. In drukke tijden werd dan wel des nachts ook gewerkt. Anderen stonden den geheelen tijd in de veeren om die te zuiveren, waardoor wel eens ziekten en ongemakken aan de beenen ontstonden. Dit zijn in hoofdzaak de punten waaromtrent ik eenige inlichtingen kan geven.
595. V. Mag ik u nu een paar vragen doen naar aanleiding van het door u medegedeelde. U zegt dat u voor den geregelden gang van uw onderwijs des avonds veel last hebt van overwerken en wel van het onregelmatig overwerken. Dit laat zich zeer goed begrijpen. Maar zijt gij wel zeker, dat wanneer de meisjes wegblijven dit inderdaad veroorzaakt wordt door overwerken op de fabriek, of is het ook mogelijk dat zij andere wegen opgaan en u maar wat wijs maken?
A. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, vooral onder dat soort van meisjes. Als algemeenen regel kan ik echter het door mij medegedeelde voor mijne rekening nemen.
596. V. Onderzoekt u dus de opgaven?
A. Zeer zeker, dat is altijd mijn stelregel.
597. V. Aangezien u de gewoonte hebt om de opgaven der meisjes te controleeren, durft u derhalve staat maken op de presentielijst, en op grond daarvan de verklaring afleggen, dat het gebrekkige en ongeregelde bezoek van uw school des avonds te wijten is aan het veelvuldig voorkomen van overwerk?
A. Ongetwijfeld; ik kan er zelfs nog bijvoegen dat in dit opzicht - als ik het zoo noemen mag - een zekere dwang wordt uitgeoefend. Die dwang bestaat hierin, dat. wanneer door de kinderen of door de ouders tegen het werken op Zondag wordt opgekomen, men eenvoudig zegt, dat zij dan Maandag ook niet behoeven te komen. Ik heb nog onlangs een voorbeeld daarvan gezien bij een meisje van 23 jaar, dat
| |
| |
12 jaren lang op eene sigarenfabriek werkzaam was geweest.
598. V. Welke fabriek was dat?
A. Die van Bergmans Carels.
599. V. En kunt gij mij ook den naam, den ouderdom en de woonplaats van het meisje opgeven?
A. Het meisje heet Anna De Ridder en woont - wanneer ik mij althans niet bedrieg - in de Goudbloemstraat.
600. V. Zult gij wanneer gij bij uwe tehuiskomst bemerkt dat het adres verkeerd is, daarvan aan de Commissie kennis geven?
A. Gaarne, Mijnheer.
601. V. Wat is daarmpde gebeurd?
A. Zij zeide: ik wil Zondags niet werken, nadat zij lang Zondags gewerkt had, en toen begon het haar te vervelen. Men heeft haar gedreigd met ontslag, om te zien of zij het zou volhouden. Daarop is zij van de fabriek afgejaagd, waar zij zoo lang gewerkt had. Het is anders niet eene van de slechtste fabrieken, ja eene van de humaanste, maar nu kan men begrijpen wat de slechtste zijn.
602. V. Wanneer is dat feit voorgekomen?
A. Op het oogenblik durf ik niet beslist spreken.
603. Maar in den loop van 1886?
A. Ja.
604. V. Maar wordt dan bij Bergman Carels des Zondags gewerkt door meisjes?
A. Het gebeurt niet geregeld, maar het gebeurt toch, ik heb er zelf met den baas over gesproken, en dan ga ik naar den patroon. Ik ga eerst vragen: Is het waar? Hebben zij gewerkt? En dan zegt de baas: ja, om die of die reden; er moest gewerkt worden. En zoo weet ik dat zij bij Carels des Zondags werken.
605. V. Laten wij elkander wel verstaan. Wij hebben straks gehoord van eene fabriek, die geroemd wordt om hetgeen men er in het belang van den werkman doet, waar ook des Zondags gewerkt wordt, ofschoon met mate, alleen om de zaken, zooals men dat noemt, buiten bederf te houden. Kan dat nu ook het geval zijn geweest bij Bergman Carels, of meent gij dat daar Zondags met full speed wordt doorgewerkt?
A. Niet in den regel, maar ook niet in geringe mate. Het gebeurt zeer dikwijls dat des Zondags gewerkt wordt, misschien van de 52 Zondagen een derde gedeelte.
606. V. Zijn de werklieden bij Bergman Carels er op gesteld om des Zondags te werken, of doen zij het tegen hun zin?
A. Ze zijn er geenszins op gesteld, niet omdat zij zoo vroom zijn, maar omdat zij liever rust hebben.
607. V. Is het u bekend dat er fabrieken zijn waar de werklieden er op gesteld zijn wel des Zondags te werken, maar dan des Maandags weg te blijven?
A. Het laatste is ook het geval, maar over het geheel is de fabrieksbevolking niet gesteld om op Zondag te werken.
608. V. En men is ook tegen overwerken?
A. Betrekkelijk, men is gestemd tegen het nachtwerken.
609. V. Voor overwerk ontvangt men extra belooning?
A. Ja.
610. V. Zijn u behalve de fabriek van Bergman Carels nog andere sigarenfabrieken bekend waar meisjes en vrouwen op indirecte wijze worden gedwongen om des Zondags te werken?
A. In de sigarenfabrieken niet; van andere fabrieken is het mij onbekend.
611. V. Gij hebt zooeven gesproken van voorbeelden dat aankomende meisjes van 12 à 16 jaar wel eens gedurende eene geheele week van 's morgens 6 tot 's nachts 12 uren in de fabriek aan het werk worden gehouden?
A. Soms 36 uren.
642. V. Zijn u daarvan voorbeelden bekend?
A. Onder anderen bij Brandon. Zoo is er een tijd dat de fabriek van Mackay steeds doorwerkt.
613. V. Gebeurt het daar ook?
A. Soms, in den laatsten tijd minder; maar in den winter werd daar des nachts doorgewerkt.
614. V. Door aankomende meisjes van 12-16 jaar?
A. Ja.
615. V. Worden die- aan het werk gehouden van des ochtends 6 tot des
| |
| |
nachts 12 uren, en soms nog een deel van den nacht?
A. Ja.
616. V. Dat zegt gij uit eigen wetenschap?
A. Ja, maar ik heb het niet bijgewoond.
617. V. Hebben die kinderen geen behoorlijken rusttijd; komen zij dien langen dag niet eens een uur of twee in de open lucht?
A. Dat denk ik wel, maar ik weet niet hoe de schaften verdeeld zijn.
618. V. Zoudt gij ons adressen kunnen opgeven van die aankomende meisjes. waarmede die dingen gebeuren?
A. De presentielijsten wijzen die allen aan. Ik zou het kunnen doen, maar of het in het belang onzer leden is en of wij ons werkdadig daardoor niet kunnen vermoorden, weet ik niet. Ik sta onder het bestuur van die dames, en het behoort mijns inziens meer tot de competentie van dezen om hierover te oordeelen.
619. V. Dus stuiten wij hier al dadelijk op een bezwaar dat wij helaas, bij onzen arbeid al meer ontmoet hebben, op een vrees dat het opkomen tot het geven van getuigenis hier bij ons, door jongere of oudere werklieden tot hun schade zou kunnen uitloopen tegenover de patroons?
A. O, zeer zeker.
620. V. Hebt gij daar in de laatste weken over hooren spreken?
A. Ja, zij durven niet.
621. V. Vertel eens wat gij gehoord hebt?
A. Ik heb een man inlichtingen gevraagd, maar zij bleven zeer algemeen en zeer zwevend. Toen ik meer op rechtstreeksche inlichtingen aandrong, zeide hij: dat doe ik niet, want ik zou mijn ontslag kunnen krijgen; Iemand, die tamelijk onafhankelijk is, vertelde mij een feit aangaande Brandon (Hartog,) en toen ik vroeg, of ik het mocht mededeelen, zeide hij: ja, maar niet dat het van mij afkomstig is.
622. V. Vertel het feit eens.
A. De fabriek is gebouwd op een soort eiland; men moet dus met een pont overvaren. Zoodra over moet gewerkt worden, mogen de werklieden niet meer overvaren. Derhalve zitten zij gevangen. Dat is nu niet een indirecte, maar een directe dwang.
623. V. Gij hebt dus de goedheid gehad om rond te kijken of gij ook getuigen voor ons zoudt kunnen vinden, maar gij zijt gestuit op die vrees, dat men niet rond voor de zaken wilde uitkomen?
A. Ja. Men begint altijd met veel te vertellen, maar als men dan ziet, dat het ernst is en dat het oververteld zal worden, dan verminderen de klachten en worden zij bang dat dit tot hun nadeel zal uitkomen.
624. V. Zij durven dus hun ongeluk niet te openbaren, uit vrees van nog ongelukkiger te worden?
A. Ja, zoo diep zitten zij er onder.
625. V. Ik heb u zooeven niet in de reden willen vallen, maar gij hebt niet duidelijk verklaard of gij op de fabrieken komt?
A Niet veel, maar ik kom er toch.
626. V. Wordt gij steeds goedwillig toegelaten?
A. Daarover kan ik niet klagen; maar ik moet toch voorzichtig zijn, dat ik niet te veel praat.
627. V. Gij moet dus ook oppassen hier zelfs aan ons niet te veel te zeggen, wanneer gij voortdurend op de fabrieken wilt toegelaten worden?
A. Ja.
628. V. Hebt gij bij uw bezoek aan de fabrieken den indruk gekregen, dat op vele daarvan de toestand voor de menschen slecht en ongelukkig is?
A. Ja, onder dien indruk werken wij. De philantropische vereeniging, waarvoor ik werk, is opgericht onder den indruk van den ellendigen toestand van de arbeiders - althans van de meisjes.
629. V. Maar gelooft gij dat, behoudens de uitzonderingen natuurlijk, dat ongeluk voor een goed deel te wijten is aan het exploiteeren vooral van aankomende jongens en meisjes?
A. Ja, het is niet anders. De ondernemers trachten er alles van te halen. Ik zeg niet, dat er ook niet wel verzachtende omstandigheden gepleit kunnen worden De ondernemers worden door de concurrentie dikwijls gedwongen tot dingen die zij liever niet zouden wenschen.
De wet van 1874 heeft hun vele werk- | |
| |
krachten ontnomen. De vrouwen kunnen niet altijd door mannen vervangen worden, niet omdat zij minder geschikt zouden zijn voor dien arbeid, maar omdat zij meer geld moeten hebben. Men komt er dus toe om kinderen boven 12 jaren te nemen. In theorie zijn die echter gemakkelijker te krijgen dan in de practijk. Die meisjes worden getrokken uit de onderste lagen der volksklasse en zijn daarom reeds in miskrediet. Een meisje dat iets weet of kan wordt geen fabriekarbeidster, nog minder koffieleester. Hoe meer het onderwijs dus in de lagere klassen doordringt, hoe kleiner het veld wordt, waaruit de fabrikant zijne werkkrachten kan trekken, en bij de wispelturigheid en toenemende brutaalheid moeten de fabrikanten zich dikwijls veel getroosten. De fabrikanten zouden eene zekere reserve moeten hebben, zoodat zij tot de arbeidsters zouden kunnen zeggen: als gij weggaat, dan heb ik dadelijk weer eene andere.
Nu zijn de fabrikanten dikwijls verplicht, omdat hun de werkkracht ontbreekt - de billijkheid eischt dat wij dit erkennen - meer van de arbeidsters te vergen, en haar te laten overwerken. Ten gevolge van de wet van 1874 is dus het overwerken ontstaan en tot de tegenwoordige hoogte opgevoerd.
De fabrikanten zijn wel verplicht om de meisjes af te beulen, omdat zij niet anders kunnen, dit moge tot hunne verontschuldiging strekken.
630. V. Heeft de wet van 1874 naar uwe meening gunstig gewerkt, of zoudt gij de afschaffing er van wenschen?
A. Neen, ik zoude de wet liever willen uitbreiden.
631. V. Geef ons uwe denkbeelden eens daaromtrent.
A. Ik zou het zeer wenschelijk vinden, indien men de wet kon uitbreiden tot den leeftijd van 16 jaren, liever nog tot 18. Op dien leeftijd krijgen de meisjes meer zelfstandigheid en moeten zij weten wat zij doen.
Op dien leeftijd zou ik haar niet langer willen laten werken dan tot 6 uur des avonds, terwijl Zondagswerk en nachtwerk verboden moest zijn. Ik zou dit wenschelijk vinden, niet alleen voor de gezondheid, maar ook voor de zedelijkheid. Men zal moeten erkennen dat voor die menschen de godsdienst de beste politie is.
Is men daarvan doordrongen, dan werkt dat terug althans op de meisjes, die de toekomstige vrouwen en moeders zijn in de volksklasse, en bij den tegenwoordigen geest die daar heerscht zal zeker niets beter werken dan zedelijke beschaving en godsdienst. Daaraan zou onze inrichting gaarne willen werken en andere zouden ontstaan, indien er maar gelegenheid was om den arbeid aan te vangen. Daartoe moeten de fabrieksmeisjes echter over vrijen tijd beschikken, en dien hebben zij niet. Bepaalde men dus dat de meisjes tot den achttienjarigen leeftijd of desnoods tot den zestienjarigen na 6 uur 's avonds vrij moeten zijn, dan zouden zij zedelijkheid en goede begrippen kunnen leeren, en dit zou ten goede terugwerken op hunne latere mannen en kinderen en dus op de geheele volksklasse. Dat is nu wel philantropie, maar toch ook goede politiek, en in het Staatsbelang.
Verder zou ik wenschen dat het Zondagswerk verboden werd, want als de kinderen de geheele week moeten werken, is de Zondag nog de beste dag om hun zedelijkheid in te prenten.
632. V. Zegt gij hetzelfde ook met het oog op de jongens?
A. Ik sprak slechts van de fabriekarbeidsters; met dezen brengt mijn werkkring mij in aanraking.
633. V. Ja, maar gij komt toch ook in de huisgezinnen en ziet zoodoende zooveel.
A. Ja, die jongens zijn geheel gedemoraliseerd; zij bezitten zelfs niet het minste zedelijkheidsgevoel. Er trouwt bijna geen paar of het moet, en de meest bekende dingen, die een gewoon kind op de bewaarschool al weet, zijn hun onbekend. Zij zijn niet op school geweest.
In de fabriek komen zij in eene gedemoraliseerde omgeving, waar zij slechter in plaats van beter worden. In de koffieverlezerijen bij voorbeeld zijn de meisjes van 12-14 jaren denganschen dag in gezelschap van gehuwde vrouwen, van wie zij zeer vele slechte dingen leeren. Daartegen moest men een tegenwicht kunnen krijgen.
634. V. U zou het dus, naar uwe er- | |
| |
varing, wenschelijk vinden dat de wet van den heer Van Houten, betreffende het verbod van arbeid, uitgebreid werd voor meisjes en jongens tot achttienjarigen leeftijd?
A. Dat zou waarlijk een zegen voor de maatschappij zijn.
635. V. Wat is uwe ervaring van het werken van gehuwde vrouwen in fabrieken en werkplaatsen?
A. Met de gehuwde vrouwen is het in dit opzicht minder slecht gesteld; van haar hoort men niet zooveel slechts Daarbij komt dat er veel minder gehuwde vrouwen in de fabrieken werkzaam zijn dan ongehuwde, omdat de meisjes gewoonlijk, eenmaal gehuwd, niet meer naar de fabriek terugkeeren, en doen zij het wel, dan geschiedt dit meestal door werkeloosheid van den man. Anders doen zij het niet; als zij niet door geldnood gedwongen worden, blijven zij liever thuis, of nemen eene negotie ter hand.
636. V. Als zij door de werkeloosheid van den man en door geldnood gedwongen worden om weder naar de fabriek te gaan, hoe is dan volgens u de invloed daarvan op den toestand van het gezin?
A. Die invloed is zeer treurig. Heeft de vrouw geen kinderen, dan loopt de man bij werkeloosheid naar de kroeg en is het gevolg natuurlijk een ongelukkig huishouden. Heeft zij kinderen en kan zij toch het fabriekswerk niet laten varen, dan worden die kinderen aan hun lot overgelaten en loopen met elkander op straat rond. Ik geloof dat de straatschenderij, waarover zoo veel geklaagd wordt, juist aan die kinderen te wijten is. Het laat zich overigens zeer goed begrijpen dat uithuizigheid van de vrouw nadeelig moet werken op het gezin.
637. V. Zoudt u uitvoerbare maatregelen kunnen aangeven die een weldadigen invloed kunnen uitoefenen op de door u medegedeelde feiten. Zou daaraan niets door de Wetgevende Macht te doen zijn?
A. Ik zou zoo bevreesd zijn voor het te veel ingrijpen in de persoonlijke vrijheid.
638. V. Maar gij schroomt niet om dit te doen wat betreft de aankomende meisjes van 12 tot 16 jaren?
A. Dit acht ik alleszins te verdedigen.
639. V. Gij vindt het echter hoogst gevaarlijk om in te grijpen in het bestaansmiddel en het bedrijf van getrouwde vrouwen. Hoewel gij het wel wenschelijk zoudt achten, acht gij hot bedenkelijk uit een oogpunt van persoonlijke vrijheid?
A. Zeker, en te meer nog omdat beperking niet heel veel zou baten en verbetering alleen van algeheel verbod te wachten is. De voordeelen daarvan zullen, dunkt mij, niet opwegen tegen de klachten. Bovendien houd ik het er voor dat de Wetgevende Macht daartoe niet bevoegd is.
640. V. Dit zoudt gij in ieder geval te kras vinden. Maar nu nog iets: Gij zeidet daar straks, dat gij op de waskaarsenfabriek, onder het gedruisch en het leven der werktuigen, een woord moogt spreken. Praat gij daar met de aankomende meisjes alleen over het al of niet bezoeken der school of tracht gij ook iets ten goede te doen op deze plaats zelf?
A. Neen, ik moet daar zeer spaarzaam mede zijn, wil ik de chefs en eigenaars niet tegen mij innemen, want het rooft tijd, en het is daar ook de plaats niet. Maar de meisjes van ons vinden het aangenaam dat ik mij eens vertoon, en dan vraag ik hoe het haar gaat; maar verder niet.
641. V. Ik releveer het, omdat een zin van u van straks, als die gelezen wordt, een twijfelachtigen indruk zou kunnen nalaten. Ge komt dus alleen omdat ge weet dat het aan de meisjes aangenaam is en niet om eens te zien of zij u ook al dan niet gefopt hebben met wegblijven.
Is dat goed begrepen?
A. Ja.
642. V. Merkt gij dat men u wel eens fopt, of is men nogal eerlijk tegenover u?
A. Het foppen gebeurt niet dikwijls; nu en dan een enkel geval.
643. V. Hebt ge, als ge in de waskaarsenfabriek kwaamt, wel eens dingen gezien, die ge minder goed vondt? Zeg het ronduit, of spreekt ge er liever niet over, dan zal ik er u niet naar vragen?
A. Neen, ik zou het wel durven zeggen als ik feiten waargenomen had; maar de gevolgen laten zich meer zien.
| |
| |
644. V. Welke gevolgen?
A. Van onzedelijkheid, - meisjes, die door aanraking met mannelijke bedienden en soms om de bazen te vriend te houden en wat goed behandeld te worden, zich aan de ergste dingen overgeven. Men hoort dat dan later in kleuren en geuren. Een meisje is ongehuwd driemaal bevallen. Namen mag ik niet noemen.
645. V. Gij zegt: om de bazen te vriend te houden. Maar laten wij ook zeggen zooals het is: die meisjes zijn allen ook geen heiligen?
A. In het minst niet; zij behooren tot de minst beschaafde klassen der bevolking.
646. V. Komen ze ook op den Zeedijk?
A. Ja, en daarom zijn zij zoo gesteld op den vrijen Maandag.
647. V. Nemen zij daarvoor één avond in de week of als het maar kan, ook meer avonden?
A. Ik denk zooveel avonden als zij krijgen kunnen; maar Maandag is zoo wat een vaste avond.
648. V. Gij geeft u met behulp van de dames, die gij genoemd hebt, veel moeite voor die arbeidsters, maar zeg ons: hebt gij goed succes op uw moeite? Kunt gij ze op den goeden weg brengen en houden? Of moet gij tot de ontmoedigende bekentenis komen dat het eigenlijk een ijdel werk is?
A. Neen, wat zedelijke verbetering, beschaving, het brengen tot eene andere levenswijs betreft, draagt onze vereeniging rijke vruchten. Velen, die vroeger naar den Zeedijk gingen, doen dit niet meer, velen die zich door ruwheid kenmerkten, hebben zich verbeterd. Onze bijbellezingen en oefeningen worden bezocht door geheele gezinnen, zoodat men werkelijk eene gansche omkeering kan bespeuren in vele gezinnen.
649 V. Ik hoor met genoegen dat gij vruchten op uw arbeid vindt. Hoeveel meisjes heb gij dan des avonds om u heen?
A. 150.
650. V. Hoe laat begint gij?
A. Zoo mogelijk ten 7½ uur, maar meestal wordt het 8 uur.
651. V. Is het onverschillig van welke fabriek de meisjes komen?
A. Ja.
652. V. Hoe zijn de avonden verdeeld?
A. Des Maandags onderwijs in het naaien en breien van eene geëxamineerde onderwijzeres; Dinsdag onderwijs in het lezen aan hen die dit in het geheel niet kunnen. Woensdag hebben de dames met de meisjes eene meer gezellige bijeenkomst, waar ze aangenaam worden beziggehouden met raadsels, vertellingen, alles onder het gebruik van wat koffie.
653 V. Hoeveel meisjes zijn er dan?
A. 20 à 25, het zijn de oudste die reeds op de fabriek uitgeleerd zijn. Zij krijgen eene kaart, en bij een eerlijk huwelijk ontvangen zij van de dames een geschenk voor het huisgezin. Donderdag krijgen de meisjes onderwijs in het lezen, het schrijven en de eerste beginselen van het rekenen.
Des Vrijdags catechisatie. Des Zaterdags niets
Dan bestaat er nog een zoogenaamde ‘moedersvergadering’, die de dames houden met de moeders der meisjes. Die moeders krijgen een kop koffie; kunnen inkoopen doen op krediet, èn goedkoop, al naarmate de dames zelve hebben ingekocht. De dames houden die moeders met een goed woord bezig en praten met haar over hare huisgezinnen.
Des Dinsdagsavonds mannencollege, dat door mij wordt geleid en bestaat uit de vaders. Gemiddeld zijn er 30 te zamen, die op een kop koffie onthaald worden en boeken en platen te zien krijgen. Daaraan is eene ziekenbus verbonden tegen een stuiver per week, waaruit bij ziekte f 3 's weeks wordt uitgekeerd. Het afgeloopen jaar hebben wij f 99 kunnen uitkeeren.
654. V. Zijt gij de eenige soort van vereeniging van dien aard in Amsterdam?
A. Bij den aanvang van dit jaar is nog eene vereeniging opgericht met hetzelfde doel, die haar invloed door zang tracht te verkrijgen. Dit is niet kwaad, want de menschen hooren gaarne zingen.
655. V. Is dit ook eene vereeniging van den Hervormden godsdienst?
A. Ja.
656. V. Wordt van Katholieke zijde naar uw weten in dezen zin niet gewerkt in Amsterdam?
| |
| |
A. Met mijne wetenschap niet, maar bij ons komen ook Katholieken en anderen. Wij maken geen onderscheid in godsdienst.
657. V. Dus bij u komen menschen van allerlei richting, ook Katholieken?
A. Wel zeker. Vele Katholieke meisjes zelfs; wij maken geen propaganda, maar ons doel is bevordering van godsdienstigen zin in 't algemeen en zedelijkheid. Wij laten ze geheel vrij de catechisatiën te bezoeken.
658. V. Gij hebt straks gezegd dat kinderen van 's ochtends zes tot 's nachts twaalf uur aan het werk werden gehouden. In welke fabriek heeft dat plaats?
A. Voornamelijk in de waskaarsenfabriek van Hartog; daar is het ongeveer gewoonte.
659. V. Daar worden dus aankomende meisjes van 12-18 jaar, want jongens werken daar niet, aan het werk gehouden van 's ochtends zes tot 's nachts twaalf uur en soms nog een stuk van den nacht bovendien?
A. Daar is het gebeurd dat zij vier en twintig en zes en dertig uren achtereen werkten.
660. V. Hoe is dat mogelijk?
A. Voorverleden jaar is dat gebeurd.
De dames hebben mij er nog attent op gemaakt dat ik dit wel vertellen mocht.
661. V. Hebben die dames u dan ook op zaken attent gemaakt, die gij niet vertellen moogt?
A. Neen, dat niet; maar ik ben niet hier heengekomen, zonder vooraf met de dames te spreken, en toen hebben wij bepaald wat ik wel vertellen moest.
662. V. Zouden die dames zelve niet eens hier willen komen?
A. Ik geloof het niet.
663. V. Zij behoeven zich anders waarlijk niet te schamen. Zij doen een schoon werk. Of komen zij met de arbeidsters zelve minder in aanraking?
A. Neen, zij weten alles. Ik geloof zelfs dat zij beter op de hoogte zijn dan ik zelf.
664. V. Wie zijn deze dames?
A. Freule Berkhout, juffrouw Buys, Heerengracht voorbij het Koningsplein, en mevr. Metelerkamp, Heerengracht, bij de Heerenstraat.
665. V. Wat is de algemeene indruk dien gij hebt ontvangen van den toestand der lokalen en vertrekken, waarin de fabriekswerkzaamheden worden verricht. Is die indruk gunstig of ongunstig? En komen u ook lokalen voor den geest die u erg zijn opgevallen, hetzij omdat zij zoo slecht of wel zoo goed waren?
A. Vooral de koffieverlezerijen, die zijn meestal op zolders onder de pannen. Men verwondert er zich dik wijls over, hoe de meisjes en kinderen zonder ongelukken de nauwe, steile trappen op en af komen, die naar de zolders leiden. Des zomers is er altijd minder werk, zoodat dan het zitten onder de pannen niet zoo erg is.
666. V. Zijt gij wel op de korsettenfabriek geweest van De Waal?
A. Neen, maar daar heb ik wel iets van gehoord.
667. V. Wat hebt gij gehoord?
A. Dat het daar uitnemend is en dat de heer De Waal zeer voor de zedelijkheid der meisjes zorgt. Er zijn daar wel 200 meisjes aan het werk.
668. V. Hebt gij wel eens van die meisjes van De Waal bij u gezien?
A. Stellig niet, ik ken ze allen.
669. V. Bij wie werken de meesten van de 150 meisjes, die bij u leeren?
A. Op de waskaarsenfabriek.
670. V. Dus de meisjes van die fabriek komen toch?
A. Zooveel mogelijk, maar ik heb er ook van de sigarenfabriek van Carels en van de veerenfabriek van de heeren Mackay, maar die vormen te zamen nog niet de helft; de overigen komen van kleinere fabrieken en werkplaatsen, die ik allen zoo dadelijk niet noemen kan.
671. V. Heeft de ervaring u geleerd, dat als de meisjes 's avonds na 6 ure vrij waren, de lust wel zou bestaan om 's avonds wat goeds te doen?
A. Of die er is, weet ik niet, want wij krijgen niet de slechtsten, maar er zou gelegenheid zijn om op hen te werken en hun den weg te wijzen, wat nu niet kan.
672. V. Gij komt veel in de gezinnen ook?
A. Ja, zeer veel.
673. V. Laat ik nog even met uover de fabrieken spreken. Zijt gij wel eens bij Veltman geweest?
| |
| |
A. De fabriek van wollen dekens in de Westerstraat, bedoelt u, jawel. Daar ben ik niet gunstig ontvangen. Die fabrikant schijnt hard voor zijn volk te zijn, naar de klachten te oordeelen die ik er van hoor. Hij heeft gehuwde vrouwen in zijn dienst, die thuis werken en dezen zijn doodsbenauwd voor hem, om maar wat te laat met hun werk te zijn, en zij klagen dat zij niet betaald worden...
674. V. Dat is al heel ondeugend, als het zoo is.
A. Ja, naar verhouding van het werk. En zoo meer. En de meisjes van die fabriek kan ik ook niet krijgen. Ik ben een paar maal bij hem geweest, maar hij heeft mij gezegd zich met die dingen niet te kunnen bemoeien. Ik moet rekenen wat mijne fabriek noodig heeft, zeide hij, en niet naar andere zaken.
675. V. Gij hebt u daar dus goed en wel aangemeld en getracht wat goeds gedaan te krijgen en zijt onheusch ontvangen?
A. Dat is de quintessenz.
676. V. Hebt gij meer dergelijke ervaringen gehad? Ik durf geen namen te noemen, want hetgeen hier gezegd wordt, zal gedrukt worden en het zou anders dus den schijn kunnen krijgen alsof ik hier sommige namen met eene zwarte kool wilde aanteekenen.
A. Ik ben ook geweest bij verschillende bazen van koffieverlezerijen, maar die wilden er volstrekt niets van weten.
Namen van hen kan ik niet noemen, niet omdat ik het niet wil, maar omdat ik ze vergeten heb. De heeren Ten Kate zijn zeer medegaande in dit opzicht, maar bij anderen werd ik zeer onaangenaam behandeld, sommigen zelfs proponeerden mij om mij van de trappen te werpen.
677. V. En herinnert gij u niet waar dat gebeurd is?
A. Neen, het is reeds eenigen tijd geleden gebeurd.
678. V. Gij komt dikwijls in de huisgezinnen; ziet gij daar veel treurige gevolgen van het misbruik van sterken drank?
A. Daarvan doe ik dagelijks treurige ervaring op. De gevolgen zijn gewoonlijk armoede en ellende, ruwe en barbaarsche behandeling der kinderen; twisten tusschen man en vrouw en somtijds uiteenspatting van het huisgezin, bij welke gelegenheid de kinderen somtijds door den een of ander worden opgenomen, ter wille van het fabrieksgeld dat zij inbrengen. Verder heeft men voorbeelden van mannen, die met andere vrouwen gaan leven, en hunne gezinnen, daardoor ongelukkig maken. Voorbeelden van mannen die na den dood van hunne vrouw met eene andere eenvoudig op den loop gaan en de kinderen aan hun lot overlaten. Dit alles is meestal het gevolg van sterken drank.
679. V. Leert uwe ondervinding dat het misbruik van sterken drank bij de mindere klasse erger of minder wordt?
A. Het spijt mij dat ik het zeggen moet, maar ik heb de overtuiging dat het jeneververbruik bij de lagere volksklasse erger wordt.
680. V. Wat dunkt u van het sparen. Neemt dit toe?
A. Dat gaat nogal goed.
681. V. Behoort dit ook tot uw werkkring?
A. Ja, wij hebben in ons mannencollege ook een spaarbus.
682. V. Maken zij dan geen gebruik van de Postspaarbank?
A. Zij kunnen niet zoo geregeld sparen en het is eene oude gewoonte dat zij hunne spaarpenningen bij de dames brengen. De bus bestaat toch veel langer dan de Rijkspostspaarbank.
683. V. Hebt gij het wel eens bijgewoond, dat iemand thuis kwam, die een ongeluk in de fabriek had gekregen?
A. Het geval in de koffieverlezerij op het Rapenburg zal u bekend zijn.
684. V. Ja. Maar zijn u geene andere voorbeelden bekend? Hebt gij niet wel eens bijgewoond dat een lid van het gezin met een gebroken arm of been tehuis kwam? Ik vraag dit met de bedoeling om van u te vernemen of u ook bij ervaring bekend is, of de ondernemer der zaak zich verder het lot van den gekwetste aantrekt of niet. Doen de ondernemers nog wat aan ongelukkigen of laten zij die, zonder er naar om te zien, liggen?
| |
| |
A. Eén feit kan ik ter eere van eene onderneming vermelden. De firma van de fabriek, waar de twee meisjes verbrand zijn, heeft nog wel twee jaar geregeld aan de gezinnen dier meisjes het door haar verdiende weekloon uitgekeerd.
685. V. Is u geen voorbeeld ten kwade bekend?
A. Dat juist niet, maar de doorgaande toestand is, dat de ongelukkigen niets krijgen, dan het mogen een paar weken loon zijn. Maar de arbeider weet dat en acht het iets buitengewoons, wanneer hij meer ontvangt.
686. V. En maakt het ook verschil of het ongeluk al of niet aan eigen schuld te wijten is?
A. Daarnaar wordt niet gevraagd. Zooals ik evenwel reeds zeide, de werkman weet, dat, zoodra hij ophoudt met werken, zijn loon ophoudt. Uit barmhartigheid mag men hem dit nog hoogstens drie weken laten, maar dan houdt het ook op.
687. V. De vraag is wat algemeen, maar ik wil die toch doen: hoe vindt ge dat de geest onder het werkvolk in de latere jaren geworden is, beter of slechter?
A. Slechter; er is een geest van ontevredenheid gekomen en die neemt toe.
688. V. Waar schrijft gij dat aan toe?
A. Aan de uitbreiding van het socialisme onder de volksklasse. Recht voor allen wordt zeer gelezen; ik heb er een blaadje tegen uitgegeven, Recht voor elks recht, om aan te toonen dat iedere stand zijne rechten heeft. Het heeft nu 13 maanden bestaan. In mijn kring heb ik daar goede vruchten van gezien. Men heeft er geleerd te strijden tegen het socialismus en leeren begrijpen met eigen verstand. Maar de volksklasse kan geen bladen betalen en heeft er ook geen geld voor over.
689. V Maar voor Recht voor allen geven zij toch wel 2 centen?
A. Dat is juist een slecht teeken. Het blad wordt geleend door den een aan den ander.
690. V. Zou het niet zijn, omdat zij liever kwaad dan goed lezen?
A. Ja, de menschelijke natuur is zoodanig, dat zij overhelt naar die zijde der dingen.
691. V. Hebt gij nog wat op het hart? Gij hebt alle vrijheid om te spreken en wij hebben den tijd om u aan te hooren.
A. Neen, ik geloof dat wij zoowat alle punten besproken hebben
692. De heer Van Alphen: Is het u bekend dat op de koffieverlezerijen drank gebruikt wordt?
A. Neen, ik heb dit niet gezien, maar ik heb wel hooren zeggen dat dit het geval is.
693. V. Waar op fabrieken drank gebruikt wordt, wordt daar de drank door de patroons verstrekt of brengen de werklieden dien zelf meê?
A. Het gebeurt wel dat de patroons drank geven, maar veelal wordt die meêgebracht. Het is mij bekend dat er door de dames een feestje gegeven werd. Men vertoonde de tooverlantaarn en daarvoor was het noodig dat het licht verminderd werd. Terwijl het zoo half licht was lieten de meisjes in dien tusschentijd een fleschje drank rondgaan, niettegenstaande alle godsdienstige en zedelijke toespraken.
694. V. Gij schreeft straks het werken van vrouwen op de fabrieken toe aan werkeloosheid van de mannen? Er zijn te Amsterdam vele crèches, bewaarplaatsen van kleine kinderen wier moeders uit werken zijn. Die crèches bestonden ook vroeger reeds, toen er niet zooals nu over werkeloosheid geklaagd werd. Worden daar thans ook kinderen gebracht door fabriekarbeidsters of uitsluitend door vrouwen, die als schoonmaaksters of dergelijke uit werken gaan?
A. Alleen door de laatsten.
695. De heer Beelaerts van Blokland: Gij hebt gezegd dat naar uwe meening het misbruik van sterken drank onder de fabriekarbeiders toeneemt; gaat nu de zedelijkheid onder hen vooruit, of blijft zij op dezelfde hoogte?
A. Zij gaat achteruit, zelfs onder onze meisjes, waarvoor zooveel gedaan wordt; zelden huwen zij zonder noodzaak.
696. V. Was dit vroeger minder het geval?
A. Den vroegeren toestand ken ik niet; maar gedurende mijn arbeid is de toestand niet verbeterd, niettegenstaande meer dan vroeger voor de meisjes wordt gewaakt.
| |
| |
697. V. Gij hebt gezegd dat de geest onder de arbeiders u voorkwam minder goed te worden; hoe is nu daartegenover de materieele toestand in vergelijking met vroeger?
A. Er is meer werkeloosheid.
698. V. Sedert hoe lang?
A. Sedert een paar jaar op allerlei gebied.
699. V. Dagteekent die minder goede geest van dien toestand van werkeloosheid of bestond die vroeger reeds?
A. Vroeger was het niet zoo erg. Men klaagde wel, maar hoorde naar een woord dat bevredigen of troosten kon; men voelde dat men moest bukken. Maar sinds die ongelukkige sociale begrippen verspreid zijn, meent iedereen dat hij evenveel moet hebben. Men bespot nu ons en zegt: geef mij werk, geef mij geld. Waarom helpt men ons niet? De geest van ontevredenheid dringt meer en meer door in de lagere klassen. In den laatsten tijd is men stiller; vroeger kwam men er openlijker voor uit. Dat heeft ons toen juist opgewekt om er iets tegen te doen.
700. V. De heer Goeman Borgesius: Gij hebt ons straks verteld dat het misbruik van sterken drank toenam en aan den anderen kant erkendet gij dat ook het sparen toenam, terwijl het bekend is dat in Amsterdam in den laatsten tijd de loonen lager zijn geworden. Die feiten bijeengenomen zou men moeten aannemen dat de stoffelijke toestand der huisgezinnen is achteruitgegaan. Tracht men misschien dit weder goed te maken door meer dan vroeger kinderen te laten werken?
A. Er zijn huisgezinnen waarin ook door onze werkzaamheid een goede geest is gekomen, en waar men gaat sparen Maar er zijn ook vele huisgezinnen waar van geen spaargeld sprake is, maar het geld aan jenever besteed wordt. Als het een persoon gold dan zou uwe beschouwing misschien opgaan, maar wij hebben met verschillende huisgezinnen te rekenen, en er zijn vele die altijd achteruitgaan, die de kinderen voor het aanschaffen van sterken drank laten werken. Er zijn vaders, die werk kunnen krijgen, maar niettemin hunne kinderen naar de fabriek sturen en laten werken, en van de opbrengst daarvan leven. Het loon van twee à drie kinderen is dan ook tamelijk groot.
701. V. Gij kunt dus constateeren dat, indien men kinderen zooveel laat werken, dat niet altijd is ten behoeve van het gezin, maar om den vader aan drank te helpen?
A. Ja, niet alleen laat men de kinderen dikwijls daarvoor werken, maar zelfs overwerken.
702. V. Zijn er nog meer kapok- of veerenfabrieken, behalve die aan de Witte Kade, waaruit men meisjes trekt?
A. Ja, bij Kratzenstein.
703. V. Zijt gij daarmede bekend?
A. Neen.
704. V. Gij hebt ons gezegd dat gij ook mannen-college hadt. Gaan daarop fabriekarbeiders?
A. Neen, dat zijn de vaders van de fabriekarbeidsters.
705. De Voorzitter: Daar niemand van de heeren nog vragen wenscht te doen, bedank ik den heer Heynes voor al hetgeen hij ons heeft medegedeeld. Wij zijn daar zeer erkentelijk voor.
H.J. Heynes. |
|