372. V. Elk sigarenmaker heeft toch in den regel een jongen naast zich?
A. Ja.
373. V. Waren in de andere fabrieken vele jongens?
A. Neen. Op eenige smederijen die ik bezocht, waren jongens, maar die verrichtten heel licht werk
374. V. Wordt in Amsterdam een bepaald toezicht gehouden op het naleven van de wet op den kinderarbeid.
A. Dat weet ik niet bepaald te zeggen; het is echter mogelijk.
375. V. Hoort gij wel eens van het geconstateerd worden van overtredingen?
A. In de sectie waarin ik ben komt dat zelden voor.
376. V. Hebt gij wel eens vermoed dat op de eene of andere fabriek jongelieden beneden de 12 jaar aan het werk waren?
A. Toen ik aan de sigarenfabriek van Jacobson op de Prins-Hendrikkade een bezoek wilde brengen, maakte men be zwaar mij toe te laten, onder voorwendsel dat het volk aan het schaften was, en werd ik verzocht om den volgenden dag terug te komen. Ik heb aan dat verzoek voldaan, en het heeft toen mijne aandacht getrokken dat er vele jongens werkten.
377. V. Naar het u voorkwam waren die jongens echter niet beneden de jaren?
A. Neen.
378. V. De heer Heldt: Welke is de indruk, dien gij van de werkplaatsen, van de fabriek van Jacobson gekregen hebt? Waren die niet klein, niet benauwd?
A. Er werken daar zeer veel Israëlieten. Ik ben er op Zaterdag geweest, zoodat ik niet weet of er veel ruimte is, daar er toen natuurlijk velen afwezig waren.
379. V. De Voorzitter: Wat is uwe ervaring op het stuk van misbruik van sterken drank door de arbeidersbevolking?
A. De heer Jacobson klaagde daar zeer over. Hij zeide dat men kon rekenen dat het volk eigenlijk niet voor Woensdag voorgoed aan het werk ging, en dat het 's Zaterdagsavonds vroeg met werken eindigde.
Maandags kwamen velen niet eens op het werk en Dinsdags hadden zij nog Katzenjammer, zoodat zij eerst Woensdags frisch waren om te werken.
380. V. Is u ook gebleken, in het sigarenvak, dat het loon per dag verdiend, toeneemt naarmate de week ten einde loopt?
A. Dat niet; maar de heer Jacobson heeft mij wel inzage gegeven van een kasboek, waaruit blijkt dat de loonen der Israëlieten, die veel minder gebruik van sterken drank maken dan lui van andere geloofsbelijdenissen, veel hooger zijn.
381. V. Hebt gij die cijfers gezien? En was het verschil aanmerkelijk?
A. Ja, ik heb ze gezien, en het verschil was zeer groot. Of hij nu de loonen van de slechtste werklieden heeft laten zien kan ik niet beoordeelen.
382. V. Hebt gij den indruk ontvangen, dat op die fabrieken, hoewel zij er zich minder toe leenen, veel overgewerkt wordt, en ook nachtwerk wordt geëischt?
A. Neen.
383. V. Bij geen van de fabrieken?
A. 's Nachts wordt er geregeld gewerkt in de meelfabrieken en rijst pelmolens, maar waar het uit den aard der zaak niet noodig is, gebeurt het niet.
384. V. Dus waar het hem niet zit in doorgaande vuren?
A. Juist, Mijnheer de Voorzitter.
385. V. Wat weet gij van het werken op Zondag?
A. In de fabrieken waar Israëlieten werken wordt Zondags gewerkt, maar zij zijn dan des Zaterdags vrij.
386. V. Wordt er Zondags, behalve door de Israëlieten, veel gewerkt?
A. Dat heb ik in mijne afdeeling niet ontdekt.
387. V. Hebt gij in de verschillende fabrieken, waar gij geweest zijt, klachten gehoord over de slechte inrichting van die fabrieken, of is u bekend dat de werklieden afgebeuld worden en dat er te veel van hen gevergd wordt?
A. Volstrekt niet.
388. V. Wisten de menschen, die u op de fabriek zagen komen, ik zeg niet allen, dat gij van de politie waart?
A. Op enkele fabrieken wel, bijv. op het Rapenburg.
389. V. Heeft zich niemand bij u aangeboden om te getuigen, die dit niet wilde doen in de fabriek zelve?