iemand nauwelijks rechtop kan staan en die veel te lijden heeft van water, wat zeer nadeelig is voor de gezondheid.
213. V. Die man werkt voor zich zelf?
A. Ja; af en toe, als de werkzaamheden het medebrengen, neemt hij een jongen of een knecht.
214. Hebt gij er wel eens een knecht of jongen gevonden?
A. Neen, altijd den man alleen.
215 V. Die man werkt dus zoo uit verkiezing en niet op bevel van een meester?
A. Ja.
216. V. Hebt gij ook slechte toestanden ontmoet bij de werklieden, die voor loon werken onder bevel van meesters?
A. Neen, die zijn haast niet te noemen.
217. V. Waar was de toestand het ongunstigst?
A. Op de koffieverlezerijen. Alleen bij Jonker en Degens zitten de werklieden gelijkvloers; overal elders echter op den zolder, ten einde goed daglicht te hebben, wat zeer noodig is bij dit werk.
Het werk geschiedt meestal door jonge meisjes en vrouwen, die 10, 11, soms nog meer uren werken. Zij zitten aan lange tafels en mogen de fabriek niet verlaten om te gaan eten; koffie en brood wordt haar gebracht, evenals het middageten, maar dat gebeurt bij lange na niet bij allen.
218. V. Zij worden betaald naar de hoeveelheid, die zij afleveren, niet waar?
A. Ja, naar de ponden, die zij afleveren.
219. V. Wanneer de vrouwen dat willen, kunnen zij dus een kwartier, of een half uurtje nemen om te eten of een luchtje te scheppen?
A. Zij mogen niet van de fabriek af, maar zij kunnen eenigen vrijen tijd nemen. Dat wil zeggen onder het koffiedrinken.
220. V. Maar gaan zij niet naar buiten?
A. Neen.
221. V. Op die fabriek is de regel dat op zeker uur de deur opengaat, en een half uur of drie kwartier openblijft op zijn hoogst, en dat wie er dan niet is op dien dag er niet in komt?
A. Dat weet ik niet zeker.
222. V. Er zijn althans fabrieken waar het zoo is?
A. Ja, men komt op zeker uur en blijft tot den afloop. Op zekere fabrieken heeft men den regel, dat gehuwde vrouwen aan het overwerk geen deel nemen.
221. V. Hebt gij bij de koffieverlezerijen - als gij hierop geen antwoord kunt geven, zal niemand u dit kwalijk nemen, want gij kunt niet alles weten - u soms ook op de hoogte gesteld van de eigenaardige gewoonte, die men daar heeft om opzettelijk Zondagmorgen wel te willen werken en 's Maandags niet?
A. Dat is mij medegedeeld door de firma Jonker. Die beweert dat op Maandag namiddag de vrouwtjes niet op de fabriek zijn te houden, dan is er openbare markt op de Noordermarkt. Ik woon in de buurt van die markt en kan daar dus een oordeel over uitspreken; Maandags is die Noordermarkt vol vrouwtjes.
224. Dat is Zaterdags ook, niet waar?
A. Maandags.
225. V. Ja maar 's Zaterdags ook?
A. Enkele vrouwen blijven dan ook weg, omdat zij dan wat meer aan de huishoudelijke bezigheden kunnen doen.
226. V. Maar zij verlangen daarentegen om Zondagsmorgens te kunnen werken?
A. Ja, zij werken liever Zondags 's morgens dan 's Maandags middags, en de patroon is, naar zijne verklaring, niet in staat om de orde anders te handhaven. Dan willen zij weg.
227. V. Gij denkt thans voornamelijk aan de fabriek van Jonker; maar is de toestand bijvoorbeeld in het Schotsche veem of in andere fabrieken slecht?
A. Neen, alleen de toestand van de fabriek ‘Insulinde’ op de Zoutkeetsgracht laat, mijns inziens, wel wat te wenschen over. Daar zitten de meisjes op den zolder, en de uitgangen laten in geval van brand over het algemeen te wenschen over; men zou door een noodraam moeten vluchten.
221. V. Hebt gij, wat het gevaar bij brand aangaat, ook het Schotscheveem in oogenschouw genomen, en zoo ja, wat was daar uwe bevinding?
A. Daar heeft men een gemetselden brandgang, waardoor men van boven op een ander pand komen kon.
229. V. Vondt gij daar eene erg met stof bezwangerde atmosfeer?