Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel
(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
Wyze: 't Was in de zoete Maand van Mey.1.
SChoon g'hebt gezien in de Courant
Hoe 'k heb het heyr met deze hand
Gewonnen en verslagen!
Ik zal nogtans u een verhaal
Princes daar van opdragen.
2.
Dies neem dan het dicours in acht,
Hoe ik het alles heb volbracht,
Door krachten van myn armen!
En hoe ik ze aan huspot snee
Zonder my te ontfarmen.
3.
Tot dat de wind weer leggen ging
De Zee ons zo beleefd ontfing,
Gelyk een deel Doctoren,
Die roemen, dat zy nooyt geknor
Van haar patienten hooren.
4.
Ons Vlood, die meest met dans en zang
Had doorgebracht drie dagen lang
Op Vorst Eolus snaren,
Zo dat het volk in 't honderd spoog
En 't wist van geen bedaaren.
| |
[pagina 65]
| |
5.
Toen brak de Zon de Wolken door;
Zo dat een ieder vast nam voor
Een Pyp Tabak te smoken,
Zy dampten even als Vulkaan,
Voor dezen plag te Roken.
6.
Men wierd gewaar des Vyands Vlood,
Waar op ik fluks myn Volk gebood
Van uytgeleeze Karren,
Een groten Wagenburgt te slaan,
Want daar viel niet te Marren.
7.
Myn Vlood was meest al Ruytery,
En vogt als Nikkers aan myn zy,
Of als den Held Achilles,
Ik peuterde 'er ook op in,
Want 'k had een heel groot houmes.
8.
Dog juyst in 't midden van dien flag,
En van dien glory-ryken dag,
Quam een van 's Vyands Ridderen,
't Was Joris Puyloog, og dien Held!
Zag my niet zonder t'zidderen.
9.
Hy vroeg beleeft of 't was myn wil,
Met twee Bouteljes al 't geschil
Op 't vriendelykst te slegten?
'k Nam 't aan, want hou meer van de lik
Als van een vreeslyk vegten.
| |
[pagina 66]
| |
Maar ag het noodlot had de draad
Zyns levens afgeknipt! te laat
Quam zyn verzoek och armen!
Want een verbruyde forsse Vend,
Schoot hem door pens en darmen.
11.
Dat was nog alles niet met al,
Die helsche Speer, fataal geval
Vloog door den Bodem henen!
Van een groot van Bourgonje Wyn,
Dat deed me vreeslyk wenen.
12.
Toen ging dat Beest op zyn gemak
Nog zitten, en spon Krul-Tabak,
Van Puyloogs Krinkeldarmen!
Verkogt ze verder Prys-Courant,
Ja zelfs aan Pater Harmen!
13.
Mevrouw ik bid gun aan je Baas,
Een eind van 't droevige relaas,
'k Kan geen meer tranen misen;
En zo gym y dat refuseerd,
Ach wat zal ik dan pissen!
|
|