Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] 'T lied der minnen 1. ZAvate, mijn schone, kom Laat ons minnen, spelen, zoenen, Eer de bevende Ouderdom, Die al stil op wolle schoenen Aansluypt, onze Jeugt verbeyd: Jeugt en min lust raakt men kwyt, Eer men 't denken kan of merken; Zavate, de min heeft vlerken. 2. Dat ik zomtyts van u ben, Moet gy 't staale noot lot wyten, Nimmer my myn Lief: ik ken, U (hier baat geen tegen vryten) Voor een Hemelschen Magneet, Die myn min, zo wel besteet, Naar zig trekt uit lange perken: Zavate, de min heeft vlerken. 3. Toen uw schoonheid, schoone Maagt; My verscheen en op kwam dagen, Daar gy voor u Venster staagt, Wensten ik met Medeas wagen Haastig op te varen, gy Steeg beneen, ik vloog u by: En gevoelden toom nog teugels! Zavate, de min heeft vleugels! [pagina 28] [p. 28] 4. Marre ik, entlyk traag gekeert, Nimmer zal myn min verluyen. Denk nooit, zo die my verteert, Dat Kuipidoos wieken ruyen! Of dat voor zo heet een gloed 't Zachte was hier smelten moet; In gekleefde vederbeugels: Zavate, de min heeft vleugels. 5. Snel gevlekte winden, draagt; Draagt door groen en schomlend Lover, Aan de schoonheid, die my plaagt, Dees verliefde zuchtjes over, Een min met veerdigheid Heb ik menigmaal gezeyt, In het vrolyke Uchtent kryken, Zavate, de min heeft wyken. 6. Zult gy lichter dan de wint, Uyt het barsch en buldrend Noorden! Myn Gebed, dat steeds begind Zonder Fluweele Minnewoorden! In de wint voor eeuwig staan? 'k Zal den elders minnen gaan, Eer gy 't wannen zult of ryken: Zavate, de min heeft wyken. Vorige Volgende