Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minne-digt, elk op zyn tyd. 1. O Klorus, die zelfs koel, elks hart kund zengen, Ik weet niet, hoe Vrouw Venus kan gehengen, Ik weet niet, hoe haar Zoon te dulden staat, Dat gy de min versmaad. 2. Ik weet niet, hoe ge in 't bloejenste uwer jaren, Zo Minneschuw, een weerzin hebt in 't paren, Daar al wat leeft en uwe schoonheid ziet, U min en liefde bied. 3. Karbonkels, Robynen, Diamanten, En Paarlen, opgevist langs Indus kanten. [pagina 10] [p. 10] En Tullepen, in Floraas bloem paruyk, Zyn edeler door 't gebruyk, 4. Zo niemand hand Pomonas boomgaart vrugten, Reeds ryp gestooft in zwoele zomer lugten, Mogt plukken, Nist, een uur, een oogenblik, Worp al dien schat in slik. 5. De snelle tyd durft schoonheid ook verslinden, Heleen kon in Heleen Heleen niet vinden, Toen zy wel eer op haar ouden dag, Eens in den Spiegel zag. 6. Gy zult eerlang de Minnaars uwen drempel, U huys, hun Kerk en aards Godinnen Tempel, Zien schuwen met een naar en droef vaar wel, My lust geen rimpel vel. 7. Men zal eerlang voor uw slaap-kamer duuren, Met nagt Muzyk uw slaap niet langer stuuren, [pagina 11] [p. 11] En zeggen: slaap ge, O Klorissie! ai doe tog Eens open: slaap ge nog. 8. 't Viel ligt, dat zy die tans uwe gunst aanbidden, U, als een graauwe en kromme beste in 't midden, Van uwen smaad dus groeten: gold voor heen, Ons deze een blaauwe scheen. 9. Is dit de Niest die ons zo kon betoveren? En met haar glans en Godlykheid veroveren? Och ja! deze is van Lichaam en Geest, De schoonste Nimf geweest 10. Zy was puyck schoon, zo wit het van Godinnen, Diaan, Diaan van haar Jagt-gezellinnen, Schoon was ze: maar Niestdafne was zo bang, Voor 't minnen niet by lang. 11. Eer uw dan al de zwarigheid bejegent, Zo kiest het dak, en berg u voor het regenen, [pagina 12] [p. 12] En wilt ge aanstonds een Man, kom, Kloris kom, Kies my, ik bid 'er om. Vorige Volgende