Apollo,s kermis-gift aan de Haagsche vermaaks-gesinde jeugd. Deel 1
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Stem: Engelsche Bonré.LAngs de groen bedauwde wegen,
Als ik myne nagtrust sogt,
Kwam alleen my Phillis tegen.
Doen ik 't minste op haar dogt,
'k Sag de tranen op haar wangen,
Trots de schoonste Parels hangen,
Die men uyt het Oosten brogt:
Sy scheen besig in gedagten,
Met haar Oogjes naar de Lugt,
Ja zy scheen haast te versmagten,
En zy loosde sugt op sugt.
2. Ik wou d'aanspraak van haar myden,
Ging myn weg al soetjes voord,
Dog ik groette van ter zyden
Goeden avond, met een woord:
Goeden avond, hoe dus eenig?
Phillis bent gy zoo alleenig?
Dat en is niet zoo als 't hoord:
Hebt g' ook eenig leed geleeden?
Met zoo bleef zy stille staan,
Kwam wat naar my toe getreden,
En sy zag my treurig aan.
3. 'k Sey wel Phillis waarom sugje?
Spot gy nog al met myn min?
| |
[pagina 18]
| |
Zy zey Damon waarom vlugje?
Zyt gy nog zo los van sin?
Dat gy, om een woord te zeggen,
My dus aanstonds gaat verleggen,
Vind gy daar zoo'n misdaad in?
Zoud gy wel zoo wreed van aard zyn,
Dat gy my, uw Phillis, haat?
Neen! gy kund niet zoo ontaard zyn,
Dat gy my geheel verlaat.
4. 'k Zey ik zou uw altyd pryzen,
Voor de schoonste hier ontrent,
Zoo gy my slegts kond bewyzen,
Dat gy sonder valsheyd bent.
Ach! zey zy, 'k ik wil u niet derven:
Maar 'k wil d' uwe zyn en sterven:
'k Ben reeds aan uwe min gewent.
En naar nog veel and're woorden,
Kusten ik haar weder af,
Waar op zy my dus bekoorden,
Dat ik hare fout vergaf,
5. 't Is een korte tyd geleden,
's Nagts in 't duister hand aan hand,
Sag ik Phillis komen treden
Met een dronke domme kwant:
Ik beken het my zoo raakte,
Dat ik sluks myn min verzaakte,
En verwenste Stad en Land:
'k Heb gehoord dat zy gaat kwynen,
Maar ik trek 't my weinig aan,
Schoon zy moest in drek verdwynen,
't Moest met Phillis dog zoo gaan.
|
|