Ciudad Bolivar 6-12-'57
Telkens kom je weer in andere plaatsen. Je wordt er moe van maar je merkt het zelf niet. Hier regent het en elders schijnt vrolijk de zon. In feite begrijp je er niets van. Ergens ga je dan ook maar zitten in het gras. Je voelt je zoals het zich met woorden haast niet zeggen laat. Je voelt je eindeloos verlaten. Je plukt om je heen twee bloemen en vergelijkt ze met elkaar. De ene is rood, de andere lila. Je plukt er nog twee. De ene geel, de andere wit. Je weet het niet. Je loopt moedeloos naar de rivier. Je beziet het stromende water. Je werpt er een kushand naar toe of je stoot er een vloek tegen uit. Hoe immers, in hemelsnaam, kan je wat weten. Tenslotte loop je naar een hut aan de rand van het stadje, een kleine hut van klei waarin een vrouw woont. Je duwt de deur open. Je gaat naar binnen. Haar groet beantwoord je niet. Je voelt haar vragende blikken. Je voelt de ontoereikendheid en machteloosheid van woorden. Je haat haar maar je wil niet haten. Je wilt vergeten. Je kust haar lippen. Je sluit je ogen.