Antilliaanse Cahiers. Jaargang 5
(1962)– [tijdschrift] Antilliaanse Cahiers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
AmatijoVéél serpentines, veel lampionnen
in 't glazen licht van de maan.
Wie is die vrouw in helgele jurk,
wie is die man in glanzend rood gekleed,
wat doen de kind'ren met 't groen van
fijne zijde en is dit Amatijo, in
eeuwig blauw gehuld, de tere muzikant
die de toverfluit bespeelt?
| |
[pagina 17]
| |
NietsAch,
vandaag
was er niets
op de berg,
zelfs geen snipper
van een vod.
Daarom bevind ik
mij hier op de
hoge toren bij de
gepolijste vlaggestok. -
En ik hijs de vlag
en ik strijk de vlag
en hijs de vlag
en strijk de vlag
en ik woeker met
haar kleuren.
| |
[pagina 18]
| |
HalfHalf god
en de rest onder
broeiende planten. -
Zie de maan
zie de ster
zie de ster tussen in.
Zie de weg
zie 't spoor
zie 't masker ge-
schonden en het oog
dat onheilspellend schittert.
| |
[pagina 19]
| |
SjintaSjinta was 't geheim
't grievende geheim.
Sjinta was de slag ten slotte
en Sjinta was de pijn -
Maar op één rechte
nergens wijkende lijn
liep hij naar de hoge molen
en zag de sterren statig dalen
en voelde dat werd fijn gemalen
die clown der aarde met z'n pijn
aan een lange losse lijn.
| |
[pagina 20]
| |
LiedjeAls een alpenbes,
Melisse.
Bos
Wei
Lucht
Blauw
en dan 't lange sieraad
met erop 't kleine sieraad
als een alpenbes,
Melisse.
| |
[pagina 21]
| |
Zee...Tita
Toren
Lach
Toupie
want
ik heb een
schelp
gekocht bij
de zee
Groot
geel
suizend
Toupie,
blind
bleek
was de vrouw.
Maar ze hoorde,
Toupie,
ik heb de schelp
gekocht bij die
vrouw.
Tita
Toren
Tita
Toupie
schelp suist
Toupie, zee...
| |
[pagina 22]
| |
SahatiIk alleen ik
Sáhati
heb bloemen zo liefgehad
die praalden in licht.
Ik alleen
was van hun kleuren bezeten
Ik alleen
vond hun tere god.
Ik alleen
ben van hun kleuren doortrokken.
Ik alleen ik
Sáhati.
| |
[pagina 23]
| |
Petite fleurHet was de klank,
de bedwelming van de
zoet gerekte klank
die blauwe stralen
goot over de
helder witte steen.
En daarachter lag
de bloem verscholen,
daar lag zij stil,
lag zij voorgoed verloren,
m'n kleine bloem,
Petite Fleur, voorgoed verloren.
| |
[pagina 24]
| |
DroefheidHet was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. -
Vaag, stil, langzaam
naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
oosten. Alsof Allah zou
komen, alsof een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
de god der goden, -
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.
|
|