Het Antwerps liedboek. Deel 1. Teksteditie(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 488] [p. 488] 220 Een nyeu liedeken [Commentaar] 1 Wonder siet men nu ghebueren Van onsen Keyser playsant: Men siet hem alomme verschueren Sijn vyanden in zijn lant. Hi is comen, verstaet wel dat: Sijn vyanden die en wisten niet bat, Den cabbeljau had hem verbeten, Maer hi en heeft ons niet vergeten. 2 Binnen Diest heeft hi gheleghen Met so menighen vromen man, Nadat hi Gelderlant in heeft gecreghen, Dat lant van Gulic ende Cleve alsdan, Die hem nu al onderdanich zijn En niet meer en willen wederspanich zijn, Mer helpen hem straven als donbekende, De Torc, Fransoysen met haerder benden. 3 Den prince van Araengien, als opperveltheere Der Keyserliker majesteyt, Verwaert Gelderlant met prijs ende eere. Al om zijn vromicheyt, Is een beschermer van dat Geldersce lant. Onder die Bourgoensce is hi seer wel bekant, Dat weten al zijn vyanden, Want si zijn nu onder des Keysers handen! 4 Vierentwintich venlijn Geldersce knechten Sijn corts door Liere gepasseert En willen den Keyser gaen helpen vechten. xii hondert peerden, onghecesseert, Die gaen nu onsen Keyser bijstaen, Om den Franchoys doen ruymen die baen Met al zijn medeplegers En verstoren die Franche en Torcxe legers. [pagina 489] [p. 489] 5 O coninck, u mach wel gruwen Van der grooter overdaet: Dat ghi met den Torck hebt gebrouwen, Het sal u noch worden quaet! Want u gantsce gheheele macht Sal ten eynde wesen heel tonderbracht, Want den Enghelsman, cloeck van leden, En sal u ooc niet laten met vreden. 6 Al hebdy den Torck te baten, God heeft boven al die macht. Ghi sult hem noch moeten verlaten En ontsien des Keysers cracht, Want hi comt met groten ghewelt! Den hertooch van Cleve heeft hem bi den Keyscere gestelt, Met al zijn ondersaten Comt hi den Keyser oock te baten. 7 Van Diest is ons Keyser ghetoghen In dat Henegoussche lant, Daer die Fransoysen, ongheloghen, Menich schoon dorp hebben verbrant. Maer die van Bins hebben den Fransman weerstaen, Si hebben den Dolfijn doen rumen de baen Met alle zijn ondersaten: Sijn opperste capiteyn moest hi daer laten. 8 Dus moeten si alle varen, Die teghen den Keyser opstaen En die hen selven paren Om ons te doen ruymen die baen. Laet ons God bidden, groot ende cleyn, Voor al de Bourgoensce kinderen reyn, Voor onsen Keyser ghepresen, Dat hi victorieux mach wesen. Vorige Volgende