Het Antwerps liedboek. Deel 1. Teksteditie(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] melodie Tsamenkomste 1603, f. z2v [pagina 435] [p. 435] 194 Een nyeu liedeken [Commentaar] 1 ‘Het was te nacht, also soeten nacht, Dat alle die vogelen songhen; De fieren nachtegale hief op een liet en sanck Met zijnder wilder tonghen. 2 Dat verhoorden twee gesellekens fijn, Twee gesellekens van avontueren. Si namen mi minen fiere maghedom, Ick en mochter niet om trueren. 3 Si namen dat ic veel liever hadde: Een vingerlinc root van gouwe. Maer bringhen zij mi dat wederomme thuys, En het sal hem noch berouwen.’ 4 Het sat een schipperken al op zijn scip, Hi hoorde dat vrouken seer clagen. ‘Gebreect u bier, broot, ofte wijn? Dat sal ick u doen halen.’ 5 ‘Mi en gebreect bier, broot, of wijn, Noch geenderhande dinghen. Ick draech een kint, so cleyne kint, Ick en can die vader niet vinden.’ 6 ‘Draechdi een kint, so cleyne kint, Condt ghi die vader niet vinden? So doet dat kindeken alle zijn gerief, Die vader sal u beminnen, en van uwen cleyne kinde.’ 7 ‘Nu wil ic gaen trecken dat groene wout in, Die fiere nachtegael vraghen: Maer of si alle gesceyden moeten zijn, En dat eens twee liefkens waren.’ [pagina 436] [p. 436] 8 ‘Wy waren ghescheiden, mijn soete lief ende ick, Het is haer nae so wel berouwen. Wy souden also saen vergadert zijn, En woude si my zijn getrouwe.’ 9 ‘Goet en getrouwe sal ic u zijn, Een fiere gelaet sal ick u schencken. Wanneer ic ligghe in den arm van dijn, Op een ander sal ick dencken.’ 10 Nu radick elcke jonghe maecht Dat zij haer eerken bat besluyten: Wanneer dat willeken is gedaen, En dan is die vrientschap uute. Vorige Volgende